H. Paus Johannes Paulus II - 17 april 2003
Aan de bisschoppen, de priesters en diakens, de religieuzen en aan alle christengelovigen
over de Eucharistie in haar verhouding tot de Kerk
De Kerk leeft van de Eucharistie. Deze waarheid drukt niet alleen een dagelijkse geloofservaring uit, maar bevat beknopt de kern van het mysterie van de Kerk. Met vreugde ervaart zij op allerlei wijzen de voortdurende verwerkelijking van de belofte: “Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld” (Mt. 28, 20). Maar in de Eucharistie, door de verandering van het brood en van de wijn in het lichaam en bloed van de Heer, geniet zij van deze aanwezigheid met een unieke intensiteit. Sedert de Kerk, het Volk van het Nieuwe Verbond, met Pinksteren begonnen is met haar pelgrimstocht naar het hemels vaderland, heeft het goddelijke Sacrament onophoudelijk haar dagen getekend, en ze vervuld van vertrouwvolle hoop.
Het Tweede Vaticaanse Concilie heeft terecht geleerd, dat het eucharistische offer “de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 is. “Want in de heilige Eucharistie ligt heel het geestelijk goed van de Kerk vervat, namelijk Christus zelf, ons Paaslam en het levend brood dat het door zijn Vlees in de heilige Geest tot leven gebrachte en tot leven wekkende leven schenkt aan de mensen.” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5 Daarom is de blik van de Kerk voortdurend gericht op de Heer die in het Sacrament van het altaar aanwezig is; daarin ontdekt zij de volledige manifestatie van zijn oneindige liefde.