
Paus Pius XII - 23 december 1945
Wij menen echter, eerbiedwaardige broeders, er goed aan te doen u in deze encycliek de hierop betrekking hebbende feiten heel in het kort en historisch juist weer te geven. Allereerst moeten wij er op wijzen, dat reeds vóórdat de hereniging van de Ruthenen met de Apostolische Stoel in de jaren 1595 en 1596 te Rome onder zo gunstige voortekenen voltrokken en in de stad Brest bekrachtigd werd, deze volkeren meer dan eens hebben opgezien naar de Kerk van Rome als naar de éne moeder van de ganse christenheid, en dat zij zich in geweten verplicht achtten aan deze Kerk de verschuldigde gehoorzaamheid en eerbied te bewijzen. Zo bijvoorbeeld de uitnemende vorst, de H. Wladimir, dien talrijke Russische volkeren vereren als den bewerker en den bevorderaar van hun bekering tot het christendom. Ofschoon hij de liturgische ritus en de heilige ceremonieën aan de Oosterse Kerk had ontleend, volhardde hij niet alleen plichtsgetrouw in de eenheid der katholieke Kerk, maar ook ijverde hij er zorgvuldig voor, dat er tussen de Apostolische Stoel en zijn volk onderlinge vriendschappelijke betrekkingen werden onderhouden. Ook de meeste nakomelingen uit dit vorstengeslacht ontvingen, zelfs nadat de Kerk van Konstantinopel door een betreurenswaardig schisma was afgescheiden, de gezanten der pausen van Rome met de verschuldigde eer en zij bleven met banden van broederlijke vriendschap met de overige katholieke Kerken verbonden.