Vincentius Kardinaal Vannutelli - 20 december 1905
Zulke wensen stemmen ook overeen met het grote verlangen, waarvan Christus onze Heer ontvlamd was, toen Hij dit goddelijk Sacrament instelde. Hij zelf immers heeft duidelijk en meer dan eens op de noodzakelijkheid gewezen, om menigmaal zijn Vlees te eten en zijn Bloed te drinken, vooral met deze woorden: Dit is het Brood, uit de hemel neergedaald; niet zoals uw vaderen het manna aten en gestorven zijn; wie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid (Joh. 6, 59). Uit deze vergelijking der engelenspijze met brood ,en manna, kon door de leerlingen gemakkelijk worden opgemaakt, dat evenals met brood dagelijks het lichaam gevoed wordt en met manna in de woestijn de joden dagelijks werden gespijzigd, aldus ook de christenziel dagelijks met het Hemelsbrood gesterkt en verkwikt kan worden. Daarenboven, wanneer Hij in het Onze Vader gebiedt te vragen om ons dagelijks brood, dan leren bijna eenstemmig de heilige Kerkvaders, dat hieronder niet zozeer het stoffelijk brood, de lichaamsspijs, moet verstaan worden, als wel het eucharistische Brood, dat dagelijks te nuttigen is.
Dit verlangen nu van Jezus Christus en van de Kerk, dat de gelovige christenen dagelijks tot het heilige Gastmaal naderen, is vooral hierop gericht: opdat de gelovigen, door het Sacrament met God verenigd, daarvan sterkte mogen erlangen, om de begeerlijkheid te bedwingen, om dagelijks voorkomende lichte fouten uit te wissen, en om zwaardere zonden, waaraan 's mensen zwakheid is blootgesteld, te verhoeden; niet echter op de eerste plaats opdat aan Onze Heer passende hulde en eerbetuiging worde bezorgd, noch ook opdat het Sacrament hun, die het nuttigen, tot een beloning en vergelding strekke voor hun deugden H. Augustinus, Preken, Sermones. 57 in Mt.. Vandaar dat de Kerkvergadering van Trente het allerheiligste Sacrament noemt een tegengift om ons van dagelijkse zonden te bevrijden en voor doodzonden te behoeden Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 4.
Die wil Gods wel begrijpende, snelden de eerste kristenen dagelijks naar deze tafel des levens en der sterkte. “Zij waren volhardend in de leer der apostelen, en in de gemeenschap van het breken des broods” (Hand. 2, 42). En dat dit ook in latere eeuwen geschied is, met grote winst voor volmaaktheid en heiligheid, hebben ons de heilige Vaders en kerkelijke schrijvers meegedeeld.
Toen intussen de godsvrucht verkoelde, en inzonderheid toen later het jansenistische bederf aller wegen voortwoekerde, begon men te twisten over de gesteltenis, welke voor de veelvuldige en de dagelijkse Communie vereist wordt. De een na de ander drong op steeds hoger en zwaarder eisen als onontbeerlijk aan. Van zulke redetwisten is het gevolg geweest, dat uiterst weinigen waardig werden geacht de H. Communie dagelijks te ontvangen, en uit een zo heilrijk Sacrament in ruime mate voordeel te trekken, terwijl de overigen er zich mee tevreden stelden eens in het jaar, of elke maand, of hoogstens eenmaal in de week daarmede gespijzigd te worden. Zelfs is men in strengheid zo ver gegaan, dat gehele mensenklassen van een veelvuldig aanzitten aan de H. Tafel werden uitgesloten, zoals de kooplieden of de gehuwden.
Sommigen daarentegen vervielen in het tegenovergestelde uiterste. Wijl zij de dagelijkse Communie als van Godswege voorgeschreven beschouwden, wilden ze geen enkele dag zonder Communie laten voorbijgaan; zodat ze niet slechts in andere punten van de goedgekeurde kerkgebruiken afweken, maar zelfs op Goede Vrijdag het H. Sacrament meenden te moeten nuttigen en ook toedienden.
Intussen is de Heilige Stoel in zijn eigen taak niet te kort geschoten. Vgl. Heilig Officie, Errores Jansenistarum (7 dec 1690), 23 Immers door een decreet dezer H. Congregatie, dat begint met de woorden ‘Congregatie van het Concilie
Cum ad aures
Over de veelvuldige en dagelijkse communie (12 februari 1679)’, gedagtekend van 12 februari 1679 en door Paus Innocentius XI goedgekeurd, heeft hij dergelijke dwalingen veroordeeld en misbruiken tegengegaan, daarbij verklarende, dat allen, van welke stand ook, de kooplieden en de gehuwden geenszins uitgezonderd, tot de veelvuldige Communie kunnen toegelaten worden, overeenkomstig eenieders godsvrucht en naar het oordeel van zijn eigen biechtvader. En op 7 december 1690, door het decreet "Paus Alexander VIII
Sanctissimus Dominus noster
Verwerping van de stelling van Baius - over het veelvuldig communiceren (17 december 1690)" van Paus Alexander VIII, werd een stelling van Baius verworpen, welke van hen, die tot de H. Tafel wilden naderen, een allerzuiverste liefde tot God vorderde, zonder enig bijmengsel van onvolkomenheid.
Toch is het gift van het jansenismus, dat onder het voorwendsel van eerbied en hoogschatting, aan het allerheiligste Sacrament verschuldigd, ook goede zielen had aangetast, niet geheel verdwenen. Na de verklaringen van de H. Stoel bleef nog het geschil voortduren over de vereiste gesteltenis, om zonder enig bezwaar tot de veelvuldige Communie over te gaan, zodat ook ettelijke godgeleerden van goede naam als hun oordeel uitspraken, dat de dagelijkse Communie maar zelden, en onder het stellen van verscheidene voorwaarden aan de gelovigen kon worden vergund.
Aan de andere kant ontbrak het niet aan geleerde en godvruchtige mannen, die de toegang tot een zo heilzame en God behaaglijke oefening gemakkelijker maakten; op het gezag der Vaders lerende, dat er geen enkel voorschrift der Kerk bestaat omtrent hoger vereisten voor de dagelijkse Communie, en dat daarentegen van de dagelijkse Communie veel overvloediger vruchten zullen komen dan van een wekelijkse of maandelijkse.
De geschillen hieromtrent zijn in onze dagen nog gestegen en niet zonder bitterheid gevoerd ; waardoor in de geest der biechtvaders en in het geweten der gelovigen ontsteltenis teweeg wordt gebracht, tot niet geringe schade van christelijke vroomheid en ijver. Deswege werden, door allerverdienstelijkste mannen en zielenherders, bij onze H. Vader Pius X dringende verzoekschriften ingediend, dat hij zich gewaardigen zou met zijn opperst gezag de vraag te beslechten over de vereisten om dagelijks het allerheiligste Sacrament te ontvangen, opdat aldus deze allerheilzaamste en God uiterst welbehaaglijke gewoonte niet onder de gelovigen verslappe, maar veeleer moge toenemen en alom zich verspreiden, allermeest in onze dagen, nu godsdienst en katholiek geloof van alle kanten wordt aangerand, en nu echte liefde Gods en vroomheid niet weinig te wensen overlaat. En wijl het nu Zijn Heiligheid, om de hem bezielende bezorgdheid en toewijding, allerzeerst ter harte gaat, dat het Christenvolk zeer dikwijls en zelfs dagelijks tot het heilig Gastmaal worde uitgenodigd, en er de allerrijkste vruchten van genieten moge, heeft hij aan deze Congregatie opgedragen, voornoemde vraag te onderzoeken en te beslissen.
De H. Congregatie der Kerkvergadering heeft dan, in haar algemene bijeenkomst van 16 december 1905, deze zaak aan een allernauwkeurigst onderzoek onderworpen, en na de van weerszijden aangevoerde redenen met rijp beraad te hebben overwogen, heeft ze bepaald en verklaard als volgt:
Nadat dit alles aan onze H. Vader Paus Pius X door de ondergetekende, geheimschrijver der H. Congregatie, was voorgelegd in het verhoor van 17 december 1905, heeft Zijne Heiligheid dit decreet van hun Eminenties goedgekeurd en bekrachtigd en er de openbaarmaking van bevolen, ongeacht alles wat er strijdig tegenover zou staan. Bovendien heeft hij last gegeven, het aan alle bisschoppen en reguliere prelaten te verzenden, opdat zij het elk aan hun seminaries, pastoors, kloostergemeenten en priesters bekend maken; en opdat zij, in hun verslagen over de toestand van hun bisdom of genootschap, de H. Stoel inlichten over de uitvoering van hetgeen hierbij bepaald is.
Gegeven te Rome, de 20 december 1905.
Vincentius, Kard. Vannutelli, prefect.
C. De Lai, geheimschrijver.