H. Paus Johannes Paulus II - 6 augustus 1993
De naar de wil van God gevormde vrijheid van de mens wordt door diens gehoorzaamheid aan de wet van God niet alleen niet ontkend, maar blijft pas door deze gehoorzaamheid in de waarheid en beantwoordt aan de waardigheid van de mens, zoals het Concilie openlijk schrijft: 'De waardigheid van de mens vereist dus, dat hij handelt in welbewuste en vrije keuze, persoonlijk nl. van binnenuit bewogen en aangezet, en niet door een blinde innerlijke drift of door louter uiterlijke dwang. Een dergelijke waardigheid verkrijgt de mens, wanneer hij zich vrijmaakt uit elke gevangenschap van de passies, zijn einddoel nastreeft in een vrije keuze van het goede en zich verzekert van de juiste hulpmiddelen, daadwerkelijk en in naarstige toeleg'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17
In zijn streven naar God, Hem die 'alleen goed is', moet de mens in vrije beslissing het goede doen en het kwade mijden. Maar daartoe moet de mens het goede van het kwade kunnen onderscheiden. En dat gebeurt vooral dankzij het licht van het natuurlijke verstand, weerschijn van de schittering van Gods aangezicht in de mens. In deze zin schrijft de H. Thomas in een commentaar op een vers van de vierde psalm: 'Nadat de psalmist gezegd heeft: 'Breng het juiste offer' (Ps. 4, 6), alsof mensen hem naar de werken van de gerechtigheid gevraagd hadden, voegt hij eraan toe: Velen zeggen: Wie laat ons het goede zien?' En als antwoord op die vraag zegt hij: Heer, laat uw aanschijn over ons lichten! Alsof hij wilde zeggen, dat het licht van het natuurlijke verstand, waarmee wij het goede van het kwade onderscheiden - wat tot de natuurwet behoort - niets anders is dan een afdruk van het goddelijke licht in ons'. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 91, a. 2. Daaruit volgt ook, waarom deze wet natuurwet wordt genoemd: ze wordt zo genoemd, niet met het oog op de natuur van wezens zonder verstand, maar omdat het verstand, dat haar uitvaardigt, tot de menselijke natuur behoort. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1955
Vaticanum II herinnert eraan, dat 'de hoogste norm van het menselijk leven de goddelijke, eeuwige, objectieve en universele wet is, waardoor God, volgens het raadsbesluit van zijn wijsheid en liefde, de hele wereld en de gang van de menselijke samenleving ordent, leidt en beheert. God maakt de mens deelachtig aan zijn wet, zodat de mens onder de zachte leiding van de goddelijke voorzienigheid de onveranderlijke waarheid steeds beter kan leren kennen. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 3
Het Concilie verwijst naar de 'klassieke' leer over de eeuwige wet van God. De H. Augustinus definieert haar als 'het verstand of de wil van God, die gebiedt om de natuurlijke orde in acht te nemen, en verbiedt om haar te verstoren';H. Augustinus, In discussie met de manicheeƫr Faustus, Contra Faustum Manichaeum (1 jan 397). boek 22, hoofdstuk 27: PL 42, 418. de H. Thomas vereenzelvigt haar met het 'plan van de goddelijke wijsheid, die alles beweegt naar het geboden doel toe'. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 93, a. 1. En de wijsheid van God is voorzorg, zorgende liefde. Het is dus God zelf die de hele schepping liefheeft en in de meest letterlijke, fundamentele betekenis voor haar zorgt Vgl. Wijsh. 7, 22 Vgl. Wijsh. 8, 11 . Maar God zorgt voor de mens anders dan voor de wezens die geen personen zijn: niet 'van buiten', door de wetten van de fysieke natuur, maar 'van binnen', door het verstand dat, wanneer het met behulp van het natuurlijke licht de eeuwige wet van God kent, daardoor in staat is om aan de mens de juiste richting van zijn vrije handelen te wijzen. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, 90. 4, ad 1um. Op deze manier roept God de mens tot deelname aan zijn voorzienigheid, want Hij wil de wereld met de hulp van de mens zelf, dat wil zeggen door zijn verstandige en verantwoordelijke zorg, leiden: niet alleen de wereld van de natuur, maar ook de wereld van de menselijke personen. In deze samenhang staat de natuurwet, menselijke uitdrukking van de eeuwige wet van God: 'In vergelijking met de andere schepselen - schrijft de H. Thomas - is het met verstand begiftigde schepsel op voortreffelijke wijze onderworpen aan de goddelijke voorzienigheid, omdat het van zijn kant deel heeft aan de voorzienigheid door voor zichzelf en voor de anderen te voorzien; daarom heeft het deel aan het eeuwige intellect, dankzij hetwelk het een natuurlijke neiging heeft tot de zedelijk geboden handeling en tot het geboden doel: deze deelname aan de eeuwige wet in het met verstand begiftigde schepsel wordt natuurwet genoemd'. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 91, a. 2.
De Kerk heeft zich vaak beroepen op de leer van St. Thomas over de natuurwet en haar in haar moraalverkondiging opgenomen. Zo heeft Onze Voorganger Leo XIII de ingeschapen onderschikking van het menselijk verstand en van de menselijke wil aan Gods wijsheid en wet op de voorgrond geplaatst. Nadat hij uiteengezet heeft, dat 'de natuurwet in de harten van de afzonderlijke mensen geschreven en gebeiteld is, daar zij het menselijke verstand zelf is, waar het ons gebiedt, het goede te doen en ons verbiedt om te zondigen', verwijst Leo XIII naar het 'hogere intellect' van de goddelijke Wetgever: 'Maar dit voorschrift van het menselijke verstand zou geen kracht van wet hebben, als het niet de stem en de uitleg van een hoger verstand was, waaraan onze geest en onze vrijheid zich moeten onderwerpen'. De kracht van de wet berust inderdaad op zijn autoriteit om verplichtingen op te leggen, rechten te verlenen en bepaalde gedragingen te belonen of te bestraffen: 'Dat alles zou in de mens niet aanwezig zijn, als hijzelf als opperste wetgever zich de norm voor zijn handelen zou stellen'. En hij zegt afsluitend: 'Daaruit volgt dat de natuurwet de eeuwige wet zelf is, die hun is ingeplant die het verstand gebruiken, en die hen voert tot het verschuldigde handelen en het verschuldigde doel; dit is het eeuwige intellect van de Schepper zelf en van de God die de hele wereld regeert'. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de menselijke vrijheid, Libertas praestantissimum (20 juni 1888), 20
De mens kan goed en kwaad kennen dankzij dat onderscheid van goed en kwaad, dat hij zelf met behulp van zijn verstand maakt, in het bijzonder het door de goddelijke openbaring en door het geloof verlichte verstand, krachtens de wet die God aan het uitverkoren volk, te beginnen bij de geboden van de Sinaï, geschonken heeft. Israël was ertoe geroepen, de wet van God als bijzonder geschenk en teken van de uitverkiezing en van het goddelijk verbond en tegelijk als garantie voor de zegen van God te ontvangen en te beleven. Zo kon Mozes zich tot de zonen van Israël wenden en hun vragen: 'Immers, welke grote natie heeft wel goden, die haar zo nabij zijn, als Jahwe, onze God ons nabij is, waar we Hem ook aanroepen? Of welke grote natie bezit wel wetten en rechtsnormen, die zo doelmatig zijn als alles in deze instructie, die ik u vandaag voorleg?' (Deut. 4, 7-8). In de Psalmen kunnen we de gevoelens van lof, dankbaarheid en verering vinden, die het uitverkoren volk tegenover de wet Gods moet koesteren, samen met de vermaning, om haar te leren kennen, te overdenken en in praktijk te brengen te brengen: 'Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring van de spotters; die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit, zijn wet overpeinst dag en nacht' (Ps. 1, 1-2). 'De wet van Jahwe is volmaakt: en behoedt de ziel voor verdwalen, Jahwe's getuigenis waarachtig, het schenkt onwetenden wijsheid; wat Jahwe bepaalt, dat is recht, een verheugenis is het des harten; het gebod van Jahwe is onaantastbaar: het schept verheldering van ogen' (Ps. 19, 8-9).
De Kerk ontvangt met dankbaarheid het hele goed van de openbaring en hoedt het met liefde en behandelt het met religieus respect, terwijl zij door de authentieke uitleg van de wet Gods in het licht van het evangelie haar zending vervult. Daarenboven ontvangt de Kerk als geschenk de nieuwe wet, die de 'voltooiïng' van de wet van God in Jezus Christus en in zijn Geest is: het is een 'innerlijke wet' Vgl. Jer. 31, 31-33 , 'geschreven niet met inkt maar met de Geest van de levende God, niet op tafels uit steen, maar - als op tafels - in harten van vlees' (2 Kor. 3, 3); een wet van de volmaaktheid en de vrijheid Vgl. 2 Kor. 3, 17 ; het is 'de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus' (Rom. 8, 2). Over deze wet schrijft de H. Thomas: 'Deze wet kan in een betekenis wet de heilige Geest genoemd worden.. en wel de heilige Geest, die, terwijl Hij in de ziel zijn woning neemt, niet alleen door de verlichting van het verstand leert wat men moet doen, maar ook genegen maakt, met de juiste bedoeling te handelen.. In een andere betekenis kan de wet van de geest de eigenlijke werking van de heilige Geest genoemd worden, dat wil zeggen het geloof, dat in de liefde werkzaam is (Gal. 5, 6); het onderricht ons dus innerlijk over wat we doen moeten en maakt ons genegen om te handelen'. H. Thomas van Aquino, Expositio in Ep. Ad Rom.. c. VIII, lect. 1.
Ook al is het in het moraaltheologische onderzoek de gewoonte, de positieve of geopenbaarde wet van God te onderscheiden van de natuurwet en in het heilsplan de 'oude' wet van de 'nieuwe', dan mag men toch niet vergeten dat deze en andere nuttige onderscheiden steeds betrekking hebben op de wet, waarvan de Auteur een en dezelfde God is, zoals de ontvanger van deze wet de mens is. De verschillende manieren, waarop God zich in de geschiedenis ontfermt over de mens en over de wereld, sluiten niet alleen elkaar niet uit, maar integendeel, ze steunen en doordringen elkaar wederzijds. Ze hebben allemaal hun bron en hun einddoel in het wijze en liefdevolle eeuwige plan, waarmee God de mensen ertoe bestemt om 'gelijkvormig te worden met het beeld van zijn Zoon' (Rom. 8, 29). In dit plan ligt geen bedreiging voor de ware vrijheid van de mens; in tegendeel, de aanvaarding van dit plan is de enige weg naar bevestiging van de vrijheid.