• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Maar bij het pogen een dergelijke redelijke moraal - soms ook 'autonome moraal' genoemd - uit te werken, zijn er valse oplossingen, die vooral met een gebrekkig begrip van wat men het 'object' van het zedelijk handelen noemt, samenhangen. Sommigen geven niet genoeg aandacht aan het feit, dat de wil in de concrete keuzen, die hij voltrekt, inbegrepen is: deze zijn voorwaarde voor zijn zedelijk goedzijn en voor zijn afstemming op het laatste doel van de mens. Anderen daarentegen laten zich inspireren door een opvatting van de vrijheid, die van de feitelijke voorwaarden voor haar uitoefening, van haar objectieve betrekking tot de waarheid van het goede en van haar bestemming door de keuze van concrete gedragswijzen, afziet. Volgens deze theorieën zou de vrije wil dus noch zedelijk onderworpen zijn aan bepaalde verplichtingen, noch zou hij door zijn keuzen gevormd worden, ook al blijft hij voor zijn handelingen en hun gevolgen verantwoordelijk. Dit 'teleologisme', als methode van de ontdekking van de morele norm, kan dus - volgens de aan verschillende denkstromingen ontleende terminologieën en geesteshoudingen - 'consequentialisme' of 'proportionalisme' genoemd worden. Het eerste tracht criteria voor de juistheid van een bepaald handelen te voorschijn te brengen, die enkel en alleen voortkomen uit de berekenbare gevolgen van een gemaakte keuze. Het tweede - onder afweging van de waarden en de beoogde bona - oriënteert zich eerder op de erkende evenredigheid tussen de goede en slechte effecten, met het oog op het 'hogere goed' of het 'kleinere kwaad', die in een bijzondere situatie werkelijk mogelijk zijn.

De teleologische ethische doctrines (proportionalisme, consequentialisme) erkennen wel dat de zedelijke waarden door verstand en openbaring aangetoond worden; maar zij houden eraan vast, dat met betrekking tot concreet bepaalbare gedragswijzen, die onder alle omstandigheden en in alle culturen in tegenspraak zouden zijn met deze zedelijke waarden, nooit een absolute verbodsnorm geformuleerd kan worden. Het handelende subject zou vanzelfsprekend voor het verkrijgen van de nagestreefde waarden verantwoordelijk zijn, maar dit in dubbel opzicht: De door een menselijke handeling nagestreefde waarden of bona zouden enerzijds van morele aard zijn (betrokken op eigenlijk zedelijke waarden als liefde tot God, welwillendheid jegens medemensen, gerechtigheid enz.) en, in een ander opzicht, van voor-morele aard, een niveau, dat ook niet-zedelijk, fysisch, of ontisch wordt genoemd (betrokken op nuttigheden en schadelijkheden, die zowel voor de handelende als ook voor andere, vroeger of later erbij betrokken personen merkbaar zijn, zoals bijvoorbeeld: Gezondheid en haar aantasting, psychische ongeschondenheid, leven, dood, het verlies van materiële goederen, enz.). In een wereld waarin het goede altijd vermengd zou zijn met het kwaad en iedere goede werking met andere slechte effecten verbonden, zou men de zedelijkheid van de handeling gedifferentieerd moeten beoordelen: haar zedelijk 'goedzijn' op grond van de op zedelijke bona gerichte bedoeling van het subject, haar 'juistheid' op grond van haar voorzienbare werkingen of gevolgen en hun verhouding tot elkaar (proportio). Concrete gedragswijzen zouden daarom als 'juist' resp. 'verkeerd' gewaardeerd moeten worden, zonder dat het daarom al mogelijk zou zijn, de wil van de persoon die ze kiest, als zedelijk 'goed' of 'slecht' te bestempelen. Op deze wijze zou een handeling die, in tegenspraak met een universele verbodsnorm, als voor-moreel bestempelde bona direct kwetst, als zedelijk toelaatbaar beoordeeld worden, als de bedoeling van het subject, volgens een 'verantwoordelijke' afweging van de bij de concrete handeling op het spel staande bona, zich richt op de zedelijke waarden die in de gegeven situatie voor beslissend worden gehouden.

De beoordeling van de gevolgen van de handeling op grond van de evenredigheid van de daad met zijn effecten en de onderlinge effecten zou enkel en alleen de voor-morele orde betreffen. Over de zedelijke soortbepaaldheid van de handelingen, dat wil zeggen over hun goedheid of slechtheid, zou alleen de trouw van de persoon jegens de hoogste waarden van liefde en wijsheid beslissen, zonder dat zulke trouw noodzakelijkerwijze onverenigbaar zou zijn met beslissingen, die ingaan tegen bepaalde afzonderlijke zedelijke geboden. Ook in het geval van een ernstige materie zouden deze laatste als steeds relatieve en aan uitzonderingen onderhevige handelingsnormen beschouwd worden.

Volgens deze visie zou dan de bewuste instemming met bepaalde gedragswijzen, die in de traditionele moraal als ongeoorloofd gelden, ook niets objectief zedelijk slechts insluiten.

Deze theorieën krijgen misschien op grond van hun verwantschap met de natuurwetenschappelijke denkwijze een zekere overtuigingskracht; het wetenschappelijk denken streeft er terecht naar, de technische en economische activiteit te ordenen op grond van de berekening van de hulpbronnen en de winsten, de werkwijzen en hun effecten. Ze willen bevrijden van de dwang van een voluntaristische en willekeurige plichtenmoraal, die onmenselijk zou blijken.

Dergelijke theorieën zijn echter niet trouw aan de leer van de Kerk, wanneer ze menen dat ze de vrije en weloverwogen keuze van gedragswijzen, die ingaan tegen de geboden van de goddelijke en van de natuurwet, als zedelijk goed kunnen rechtvaardigen. Deze theorieën kunnen zich niet beroepen op de katholieke morele traditie: als het waar is dat in deze laatste zich een casuïstiek ontwikkeld heeft, die erop bedacht is, in enkele concrete situaties de betere mogelijkheden voor het goede te overwegen, dan is het evenzeer waar, dat dit alleen gevallen betreft, waarin de wet onbepaald was en dus ook de absolute geldigheid van de morele negatieve geboden, die zonder uitzondering verplichten, niet in twijfel trok. De gelovigen moeten de specifieke, door de Kerk in de Naam van God, de Schepper en Heer, voorgelegde en geleerde zedelijke geboden te erkennen en te respecteren. Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 48 Vgl. Paus Clemens XI, Constitutie, Tegen de jansenistische dwalingen van Pascasio Quesnel, Unigenitus Dei Filius (8 sept 1713), 53-56 Wanneer de apostel Paulus de vervulling van de wet samenvat in het gebod om de naaste te beminnen als zichzelf Vgl. Rom. 13, 8-10 , zwakt hij daarmee niet de geboden af, maar hij bevestigt ze veeleer, aangezien hij hun eisen en gewicht duidelijk maakt. De liefde tot God en de naastenliefde zijn niet te scheiden van het onderhouden van de geboden van het Verbond, dat in het Bloed van Jezus Christus en in de gave van de Geest vernieuwd werd. Het strekt de christenen tot eer, God meer te gehoorzamen dan de mensen Vgl. Hand. 4, 19 Vgl. Hand. 5, 29 en daarvoor ook het martelaarschap op zich te nemen, zoals de heilige mannen en vrouwen van het Oude en Nieuwe Testament het gedaan hebben; ze werden heilig verklaard omdat ze liever hun leven gaven dan deze of gene handeling te verrichten die tegen het geloof of de deugd inging.

Om redelijke criteria voor de juiste zedelijke beslissing te verschaffen, houden de genoemde theorieën rekening met de bedoeling en de gevolgen van het menselijk handelen. Zeker moeten zowel de bedoeling - zoals Jezus in duidelijke tegenstelling met de schriftgeleerden en farizeeën, die zonder naar het hart te kijken, bepaalde uiterlijke werken tot in detail voorschreven, met bijzondere nadruk beklemtoont Vgl. Mc. 7, 20-21 Vgl. Mt. 15, 19 -, alsook de als gevolg van een bijzondere handeling verworven bona en vermeden mala afdoend in aanmerking genomen worden. Het gaat om een eis van verantwoordelijkheid. Maar de overweging van deze gevolgen - evenmin als van de bedoelingen - volstaat niet voor de waardering van de morele kwaliteit van een concrete keuze. De afweging van bona en mala die als de gevolgen van een handeling voorzienbaar zijn, is geen geschikte methode, om te kunnen bepalen of de keuze van dit gedrag 'naar haar soort' of 'in zichzelf' zedelijk goed of slecht, geoorloofd of ongeoorloofd is. De voorzienbare gevolgen horen tot die omstandigheden van de daad, die weliswaar de zwaarte van een slechte handeling zouden kunnen modificeren, maar niet haar morele species veranderen.

Voor het overige weet iedereen, hoe moeilijk - of, beter, hoe onmogelijk - het is, om alle gevolgen en alle in voor-morele zin goede resp. slechte effecten van de eigen handelingen te beoordelen: een uitputtende verstandelijke raming is niet mogelijk. Hoe moet men proporties vaststellen, die van een waardering afhangen, waarvan de criteria in duisternis verkeren? Hoe zou men op grond van dergelijke dubieuze ramingen een absolute verplichting kunnen rechtvaardigen?

Document

Naam: VERITATIS SPLENDOR
Over kerkelijke moraalleer
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 6 augustus 1993
Copyrights: © 1995, Katholiek Nieuwsblad
Bewerkt: 29 oktober 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test