• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

De betrekking tussen de vrijheid van de mens en de wet van God heeft haar levende zetel in het 'hart' van de menselijke persoon, dat wil zeggen in haar zedelijk geweten: 'In het diepst van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan de stem, die hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart: doe dit, vermijd dat. Want de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart; daaraan te gehoorzamen is zijn waardigheid en volgens deze zal hij zelf geoordeeld worden Vgl. Rom. 2, 14-16 '. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16

Daarom hangt de wijze waarop men de betrekking tussen vrijheid en wet verstaat, tenslotte nauw samen met de opvatting die men over het zedelijk geweten heeft. In deze zin leiden de bovengenoemde culturele stromingen, die vrijheid en wet tegenover elkaar stellen en van elkaar scheiden en die vrijheid op afgodische manier verheerlijken, tot een opvatting van het zedelijk geweten als 'scheppende' instantie, een opvatting die zich geheel verwijdert van de overgeleverde positie van de Kerk en haar leergezag.

Naar de mening van verschillende theologen heeft men, tenminste in zekere perioden in het verleden, de functie van het geweten enkel tot de toepassing van zedelijke normen op bepaalde gevallen van het persoonlijk leven beperkt gezien. Zulke normen -zo heet het - zijn echter niet in staat om de onherhaalbare bijzonderheid van alle afzonderlijke concrete daden van de personen in hun gezamenlijkheid te omvatten en er rekening mee te houden; ze zouden op bepaalde manier bij een juiste inschatting van de situatie behulpzaam kunnen zijn, maar niet in de plaats van de personen kunnen treden en hun taak overnemen, om een persoonlijke beslissing over hun gedrag in bepaalde afzonderlijke gevallen te nemen. Ja, de voornoemde kritiek op de traditionele interpretatie van de menselijke natuur en haar betekenis voor het zedelijk leven verleidt sommige auteurs tot de bewering dat deze normen niet zozeer een bindend objectief criterium zijn voor de oordelen van het geweten, als wel een algemene oriëntering, die in de eerste plaats de mens helpt om aan zijn persoonlijke en sociale leven een geregelde orde te geven. Daarenboven onthullen ze de complexiteit die het verschijnsel van het geweten eigen is: Deze hangt ten diepste samen met het totale psychologische en affectieve terrein en met de veelvoudige invloeden van de maatschappelijke en culturele omgeving van de mens. Anderzijds wordt de waarde van het geweten hoog geprezen, dat door het Concilie als 'heiligdom in de mens, waar hij alleen is met God, wiens stem in zijn binnenste te horen is' 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 gedefinieerd werd. Deze stem -zo wordt gezegd -geeft de mens niet zozeer aanleiding tot pijnlijk nauwkeurige beschouwing van de universele normen, als wel tot een creatief en verantwoordelijk op zich nemen van de persoonlijke opgaven, die God hem toevertrouwt.

Met de bedoeling om het 'creatieve' karakter van het geweten naar voren te brengen, noemen sommige auteurs het werken van het geweten niet meer 'oordelen', maar 'beslissen': alleen door dit beslissen 'autonoom' te doen (beslissingen 'autonoom' te nemen) zou de mens tot zijn zedelijke rijpheid kunnen komen. Enkelen huldigen ook de opvatting, dat dit rijpingsproces gehinderd zou worden door de al te categorische positie die het leergezag inneemt in veel morele vraagstukken: zijn ingrepen zouden bij de gelovigen het ontstaan van onnodige gewetensconflicten veroorzaken.

Ter rechtvaardiging van deze en soortgelijke houdingen hebben enkelen een soort van dubbele zijnswijze van de zedelijke waarheid voorgesteld. Naast het leerstellig-abstracte niveau zou dan de oorspronkelijkheid van een bepaalde concretere existentiële wijze van beschouwen erkend moeten worden. Deze zou, door rekening te houden met de omstandigheden en de situatie, legitiem uitzonderingen op de algemene regels invoeren en zo toestaan om in de praktijk, met een goed geweten dat te doen, dat door de zedenwet als in zich slecht wordt beschouwd. Op deze manier ontstaat in enkele gevallen een scheiding of ook een tegenstelling tussen de leer van het universeel geldende voorschrift en de norm van het individuele geweten, dat feitelijk ten laatste over goed en kwaad zou beslissen. Krachtens dit beginsel matigt men zich aan om het toelaten van zogenaamde 'pastorale' oplossingen te motiveren, die in tegenstelling met de leer van het leergezag zijn en een 'creatieve' hermeneutiek te rechtvaardigen, volgens welke het zedelijk geweten feitelijk niet in alle gevallen gehouden zou worden aan een bijzonder negatief gebod.

Er is wel niemand die niet begrijpen zal dat met deze aanzetten niets minder dan de identiteit van het zedelijk geweten zelf tegenover de vrijheid van de mens en de wet van God in twijfel wordt getrokken. Pas de voorafgaande verheldering van de op de waarheid steunende betrekking tussen vrijheid en wet maakt een beoordeling van deze 'creatieve' interpretatie van het geweten mogelijk.

Dezelfde tekst uit de Romeinenbrief die ons het wezen van de natuurwet begrijpelijk maakt, wijst ook op de bijbelse zin van het geweten, bijzonder in zijn specifieke verbinding met de wet: 'Wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, uit zichzelf doen wat de wet verlangt, zijn zij zichzelf tot wet, al bezitten zij de wet dan niet. Door hun daden tonen zij, dat de wet in hun hart geschreven staat, waarbij komt het getuigenis van hun geweten, terwijl hun gedachten hen over en weer beschuldigen of ook wel vrijspreken' (Rom. 2, 14-15).

Naar de woorden van de H. Paulus plaats het geweten de mens in zekere zin tegenover de wet, waardoor het zelf tot 'getuige' voor de mens wordt: Getuige van zijn trouw of ontrouw jegens de wet, dat wil zeggen van zijn natuurlijke zedelijke rechtschapenheid of slechtheid. Het geweten is de enige getuige: wat in het binnenste van de menselijke persoon zich afspeelt, blijft voor de ogen van iedereen buiten verborgen. Het richt zich met zijn getuigenis alleen tot de persoon zelf. En alleen de persoon op haar beurt kent het eigen antwoord op de stem van het geweten.

De betekenis van de innerlijke dialoog van de mens met zichzelf zal men nooit ten volle kunnen waarderen. In werkelijkheid is het echter de dialoog van de mens met God, de Auteur van de wet, het eerste Voorbeeld en het laatste Doel van de mens. 'Het geweten - schrijft de H. Bonaventura - is als het ware de heraut van God en de bode, en wat het zegt, beveelt het niet uit zichzelf, maar als boodschap die van God komt, zoals een heraut, wanneer hij het decreet van de koning afkondigt. En daar komt de bindende kracht van het geweten vandaan'. H. Bonaventura, In libros Sententiarum. dist. 39, a. 1, q. 3, concl.: Ed. Ad Claras Aquas, II, 907 b.

Men kan dus zeggen, dat het geweten tegen de mens zelf getuigt van de rechtschapenheid, resp. de slechtheid van de mens, maar tegelijk, ja nog eerder, is het getuigenis van God zelf, wiens stem en wiens oordeel het innerlijk van de mens tot aan de wortels van zijn ziel doordringen, wanneer ze hem fortiter et suaviter tot gehoorzaamheid oproepen: 'Het zedelijk geweten sluit de mens niet op in een onontkoombare en ondoordringbare eenzaamheid, maar maakt hem open voor de roep, voor de stem van God. Daarin en nergens anders in ligt het hele geheim en de hele waardigheid van het zedelijk geweten: dat het namelijk de plaats is, de heilige ruimte, waarin God tot de mens spreekt'. H. Paus Johannes Paulus II, Audiƫntie, Audientie (17 aug 1983), 2

De H. Paulus beperkt zich niet tot de erkenning van het geweten als 'getuige', maar hij onthult ook, hoe het zijn functie uitoefent. Het gaat om 'gedachten' die de heidenen met betrekking tot tot hun gedrag aanklagen of verdedigen Vgl. Rom. 2, 15 . De uitdrukking 'gedachten' maakt het eigenlijke karakter van het geweten duidelijk, namelijk dat het een zedelijk oordeel over de mens en zijn handelingen is: Het is een oordeel, dat vrijspreekt of veroordeelt, al naargelang de menselijke handelingen overeenkomen met de in het hart geschreven wet van God of daarvan afwijken. En juist over het oordeel over de handelingen en tegelijk over hun initiator alsook over het tijdstip van de uiteindelijke vervulling van het oordeel spreekt de apostel Paulus in dezelfde tekst, als over 'die dag, waarop God volgens mijn evangelie over de verborgen daden van de mens zal oordelen, door Christus Jezus' (Rom. 2, 16).

Het oordeel van het geweten is een praktisch oordeel, dat wil zeggen een oordeel, dat meedeelt, wat de mens moet doen of laten, of dat een door hem reeds uitgevoerde daad beoordeelt. Het is een oordeel dat de verstandige overtuiging, dat men het goede moet liefhebben en het kwade vermijden, op een concrete situatie toepast. Dit eerste principe van het praktische verstand hoort tot de natuurwet, ja, het geeft haar eigenlijke grondslag weer, voorzover het dat oorspronkelijke licht ter onderscheiding van goed en kwaad tot uitdrukking brengt, dat als weerschijn van de scheppende wijsheid Gods als een onvernietigbare vonk (scintilla animae) in het hart van iedere mens straalt. Terwijl echter de natuurwet de objectieve en universele aanspraken van het zedelijk goede uiteenzet, is het geweten de toepassing van de wet op het individuele geval en wordt zo voor de mens tot een innerlijk gebod, tot een oproep om in de concrete situatie het goede te doen. Het geweten drukt dus de zedelijke verplichting in het licht van de natuurwet uit: het is de verplichting om dat te doen, wat de mens door het oordeel van zijn geweten als een goed herkent, dat hem hier en nu gegeven is. Het universele karakter van de wet en van de verplichting wordt niet uitgewist, maar veeleer erkend, wanneer het verstand hun toepassingen in de concrete actuele situatie bepaalt. Het oordeel van het geweten bevestigt 'afsluitend' de overeenstemming van een bepaald concreet gedrag met de wet; het legt de meest nabije norm van de moraliteit van een bewuste handeling voor en verwezenlijkt 'de toepassing van de objectieve wet op een individueel geval'. Heilig Officie, Instructie over de "Situatiemoraal", Contra doctrinam (2 feb 1956), 2. AAS 48 (1956), 144.

Zoals de natuurwet zelf en iedere praktische kennis, heeft ook het oordeel van het geweten een bevelend karakter: de mens moet in overeenstemming daarmee handelen. Wanneer de mens tegen dit oordeel handelt of ook, wanneer hij bij ontbrekende zekerheid over de juistheid en goedheid van een bepaalde daad deze alsnog uitvoert, wordt hij door het eigen geweten, dat de laatste maatgevende norm van de persoonlijke zedelijkheid is, veroordeeld.

De waardigheid van deze intellectuele instantie en de autoriteit van haar stem en van haar oordeel komen voort uit de waarheid over zedelijk goed en kwaad: ze is ertoe geroepen om die te horen en uit te drukken. Op deze waarheid wordt door de 'goddelijke wet', de universele en objectieve norm van de zedelijkheid, gewezen. Het oordeel van het geweten maakt de wet niet, maar het bevestigt de autoriteit van de natuurwet en van de praktische verhouding tot het hoogste goed, waarvan de menselijke persoon de aantrekkingskracht ervaart en waarvan zij de geboden aanneemt: Het geweten is geen autonome en exclusieve instantie om te beslissen wat goed en wat slecht is; veeleer is daarin een principe van gehoorzaamheid jegens de objectieve norm diep ingegrift, die de overeenstemming van zijn beslissingen met de geboden en verboden staaft en vereist, die aan het menselijk gedrag ten grondslag liggen'. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de Heilige Geest in het leven van de Kerk en de wereld, Dominum et vivificantem (18 mei 1986), 43 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 3

De in de wet van het verstand uitgesproken waarheid over het zedelijk goede wordt door het oordeel van het geweten praktisch en concreet erkend, wat leidt tot het aanvaarden van de verantwoordelijkheid voor het volbrachte goed en het bedreven kwaad. Wanneer de mens kwaad doet, blijft het juiste gewetensoordeel in hem getuige van de universele waarheid van het goede zoals ook van de slechtheid van zijn ene beslissing. Maar het oordeel van het geweten blijft in hem ook zoiets als een onderpand van de hoop en van het erbarmen: terwijl het het begane kwaad bevestigt, maant het ook, om vergeving te vragen, het goede te doen en onophoudelijk met Gods genade de deugd te beoefenen.

Zo openbaart zich in het praktische oordeel van het geweten, dat aan de mens de verplichting oplegt om een bepaalde handeling uit te voeren, de band tussen vrijheid en waarheid. Daarom drukt het geweten zich uit in 'oordeels'-daden, die de waarheid over het goede weerspiegelen, en niet in willekeurige 'beslissingen'. En de rijpheid en verantwoordelijkheid van deze oordelen - en in laatste instantie van de mens, die hun subject is - laat zich niet afmeten aan de bevrijding van het geweten van de objectieve waarheid, ten gunste van een veronderstelde autonomie van de eigen beslissingen, maar integendeel aan het hardnekkige zoeken naar de waarheid en aan de bereidheid om zich bij zijn handelen door haar te laten leiden.

Het geweten als oordeel over een handeling is niet vrij van de mogelijkheid tot dwaling. 'Niet zelden gebeurt het - schrijft het Concilie - dat het geweten uit onoverkomelijke onkunde dwaalt, zonder dat het daardoor zijn waardigheid verliest. Dat kan men echter niet zeggen wanneer de mens te weinig moeite doet om naar het ware en goede te zoeken, en het geweten door gewenning aan de zonde stilaan bijna blind wordt'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 Met deze bondige woorden geeft het Concilie een samenvatting van de leer, die de Kerk in de loop van eeuwen over het dwalende geweten heeft uitgewerkt.

Zeker, de mens moet, om een 'goed geweten' (1 Tim. 1, 5) te hebben, naar de waarheid zoeken en overeenkomstig deze waarheid oordelen. Het geweten moet, zoals de apostel Paulus zegt, 'door de heilige Geest verlicht' zijn (Rom. 9, 1), het moet 'rein' (2 Tim. 1, 3), het mag 'het woord van God niet vervalsen' maar moet 'open de waarheid leren' (2 Kor. 4, 2). Anderzijds vermaant dezelfde apostel de christenen met de woorden: 'Stemt uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen, met een nieuwe visie. Dan zijt ge in staat om uit maken wat God wil: wat Hem bevalt, wat goed is en volmaakt' (Rom. 12, 20).

De vermaning van Paulus spoort ons aan tot waakzaamheid met de waarschuwende aanwijzing, dat zich in de oordelen van ons geweten altijd ook de dwaling kan nestelen. Het geweten is geen onfeilbare rechter: het kan dwalen. Desalniettemin kan de dwaling van het geweten het gevolg zijn van een onoverkomelijke onwetendheid, dat wil zeggen een onkunde waarvan de mens zich niet bewust is en waar hij alleen niet uit kan komen.

In het geval dat deze onoverkomelijke onwetendheid niet opzettelijk is, verliest het geweten - zo herinnert ons het Concilie -niet zijn waardigheid, omdat het, ook al instrueert het ons metterdaad op een van de objectieve zedelijke orde afwijkende manier, toch niet ophoudt in naam van die waarheid van het goede te spreken, waarnaar de mens oprecht moet zoeken krachtens zijn roeping.

In elk geval berust de waardigheid van het geweten altijd op de waarheid: in het geval van het rechte geweten gaat het om de door de mens aanvaarde objectieve waarheid; in het geval van het dwalende geweten gaat het om dat, wat de mens zonder schuld subjectief voor waar houdt. Aan de andere kant is het nooit toelaatbaar, een 'subjectieve' dwaling ten aanzien van het zedelijk goede met de 'objectieve' waarheid, die de mens op grond van zijn bestemming rationeel kan inzien, te vermengen of te verwisselen, noch om de zedelijke waarde van de met het ware en zuivere geweten voltrokken handeling met die eerste gelijk te stellen die krachtens het oordeel van een dwalend geweten werd uitgevoerd. Vgl. H. Thomas van Aquino, De Veritatis. q. 17, a. 4. Het op grond van een onoverkomelijke onwetendheid of van een niet opzettelijk foutief oordeel begane kwaad kan de persoon die het begaat weliswaar niet als schuld aangerekend worden; maar ook in dit geval blijft het een kwaad, een wanorde ten opzichte van de waarheid van het goede. Bovendien draagt het niet herkende goede niet tot de zedelijke rijping van de betreffende mens bij: het vervolmaakt hem niet en helpt hem niet om hem te doen neigen naar het hoogste goed. Voor we ons zo lichtvaardig in naam van ons geweten gerechtvaardigd voelen, moeten we nadenken over de psalm: 'Wie merkt zijn eigen fouten op? Spreek mij vrij van schuld, waarvan ik mij niet bewust ben'! (Ps. 19, 13). Er bestaat schuld die wij nog niet kunnen kennen en die toch schuld blijft, omdat wij geweigerd hebben, naar het licht te gaan Vgl. Joh. 9, 39-41 .

Het geweten als laatste concrete oordeel zet zijn waardigheid op het spel, wanneer het opzettelijk dwaalt, dat wil zeggen 'als de mens er geen moeite voor doet om het ware en goede te zoeken, en als het geweten als gevolg van gewenning aan de zonde blind wordt'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 Op de gevaren van de vervorming van het geweten doelt Jezus, wanneer Hij vermaant: 'Het oog geeft het lichaam licht. Als het oog gezond is, dan zal je lichaam helder zijn. Maar wanneer je oog ziek is, dan zal je hele lichaam duister zijn. Wanneer nu het licht in jou duisternis is, hoe groot moet dan de duisternis zijn!' (Mt. 6, 22-23).

Document

Naam: VERITATIS SPLENDOR
Over kerkelijke moraalleer
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 6 augustus 1993
Copyrights: © 1995, Katholiek Nieuwsblad
Bewerkt: 29 oktober 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test