• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Parallel met de verheerlijking van de vrijheid en paradoxaal genoeg in tegenspraak daarmee trekt de moderne cultuur dezelfde vrijheid radicaal in twijfel. Een rij van wetenschappelijke disciplines die onder de naam 'menswetenschappen' samengevat worden, heeft terecht de aandacht gericht op de psychologische en maatschappelijke conditioneringen die het beleven van de menselijke vrijheid moeilijk maken. De kennis van zulke gebondenheden en de aandacht die daaraan geschonken wordt zijn belangrijke verworvenheden, die op verschillende terreinen van het bestaan, zoals bv. in de pedagogie of in de rechtspraak, toepassing gevonden hebben. Maar sommigen zijn zover gegaan in het overschrijden van de conclusies, die uit deze observaties legitiem te trekken zijn, dat zij de werkelijkheid van de menselijke vrijheid zelf betwijfelen of ontkennen.

Ook enkele verkeerde verklaringen van het wetenschappelijk onderzoek op antropologisch gebied moeten vermeld worden. Op grond van de grote verscheidenheid van gebruiken, gewoonten en instellingen van de mensheid besluit men, zoal niet tot de ontkenning van universele menselijke waarden, dan toch tot een relativistische moraalopvatting.

Een verondersteld conflict tussen vrijheid en wet wordt vandaag opnieuw met buitengewone kracht inzake de natuurwet en in het bijzonder inzake de natuur opgeworpen. In feite hebben de debatten over natuur en vrijheid de geschiedenis van het morele denken altijd begeleid; in de Renaissance en Reformatie hebben deze debatten gevlamd, zoals men uit de leer van het Concilie van Trente kan opmaken. Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 1 De huidige tijd wordt door een vergelijkbare spanning, zij het ook in een andere zin, getekend: De voorliefde voor de empirische observatie, de methoden van wetenschappelijke objectivering, de technische vooruitgang, bepaalde vormen van liberalisme hebben de twee begrippen tegenover elkaar gesteld, alsof de dialectiek - zoal niet het conflict - tussen vrijheid en natuur een structureel element van de menselijke geschiedenis zou zijn. In andere tijden scheen de 'natuur' de mens volledig aan haar dynamismen te onderwerpen, ja zelfs hem te determineren. Vandaag nog schijnen voor velen de ruimte-tijd-coördinaten van de zintuiglijk waarneembare wereld, de fysisch-chemische constanten, de lichamelijke en psychische impulsen en de maatschappelijke druk de enige werkelijk beslissende factoren van de menselijke werkelijkheid te zijn. In deze samenhang worden ook de zedelijke feiten, ondanks hun eigen karakter, vaak als statistisch te vatten gegevens, observeerbaar gedrag of alleen met de categorieën van psychosociale mechanismen behandeld. En zo kunnen sommige ethici, die beroepshalve zich moeten wijden aan het onderzoek van handelingen en opvattingen van de mens, in de verleiding zijn om hun kennis, ja zelfs hun voorschriften, te meten aan een statistische uitwerking van het concrete menselijke gedrag en aan de meningen van de meerderheid bij morele kwesties.

In tegenstelling daarmee kennen andere moraaltheologen, bedacht op opvoeding in waarden, een gevoeligheid om de vrijheid in ere te houden, maar ze verstaan die vaak in tegenspraak of tegenstelling met de materiële en biologische natuur, die zij stap voor stap zou moeten overwinnen. Daarbij stemmen verschillende opvattingen erin overeen, dat zij de eigen dimensie van de natuur vergeten en haar integriteit loochenen. Voor sommigen wordt de natuur nog slechts tot ruw materiaal voor het menselijk handelen en kunnen gereduceerd: zij zou door de vrijheid fundamenteel omgevormd, ja overwonnen moeten worden, aangezien zij begrenzing en ontkenning van de vrijheid betekent. Anderen menen dat bij het mateloze toenemen van de macht van de mens resp. de uitbreiding van zijn vrijheid de economische, maatschappelijke, culturele en ook zedelijke waarden zouden ontstaan: natuur zou dan betekenen: alles wat in de mens en in de wereld buiten de vrijheid gevestigd is. Deze natuur zou dan in de eerste plaats het menselijk lichaam omvatten, zijn gesteldheid en zijn impulsen: in tegenstelling met dit fysieke gegeven zou al wat 'geconstrueerd' is staan, dus de 'cultuur' als werk en produkt van de vrijheid. De zo opgevatte menselijke natuur zou gereduceerd kunnen worden en behandeld als een voortdurend ter beschikking staand biologisch of maatschappelijk materiaal.

Dat betekent tenslotte, dat men de vrijheid door zichzelf definieert en dat men haar maakt tot scheppende instantie van haarzelf en van haar waarden. Op deze manier zou de mens tenslotte zelf geen natuur hebben; hij zou op zichzelf beschouwd zijn eigen bestaansproject zijn. De mens zou niets meer zijn dan zijn vrijheid!

Het veronderstelde conflict tussen vrijheid en natuur heeft ook invloed op de interpretatie van enkele bijzondere aspecten van de natuurwet, vooral op haar universaliteit en onveranderlijkheid. 'Waar zijn dan wel deze regels opgeschreven - vroeg de H. Augustinus zich af -.. tenzij in het boek van dat Licht, dat Waarheid genoemd wordt? Vandaar wordt dus iedere juiste wet gedicteerd en gaat zij over in het hart van de mens, die de gerechtigheid bewerkt, waarbij ze hem niet meer verlaat, maar zich bij hem indrukt zoals de voorstelling van de ring zich indrukt in de was, zonder evenwel de ring te verlaten'. H. Augustinus, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. XIV, 15, 21: CCL 50/A, 451.

Dankzij deze 'Waarheid' ligt universaliteit in de natuurwet besloten. Daar zij staat geschreven in de verstandsnatuur van de menselijke persoon, is zij aan ieder met verstand begiftigd en in de geschiedenis levend schepsel opgelegd. Om zich in zijn specifieke staat te vervolmaken, moet de mens het goede doen en het kwade laten, over het doorgeven en het instandhouden van het menselijk leven waken, de rijkdommen van de waarneembare wereld koesteren en doen toenemen, zijn sociale contacten onderhouden, de waarheid zoeken, het goede doen, de schoonheid bekijken. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 94, a. 2.

De tegenstelling die sommigen hebben ingebracht tussen de vrijheid van de individuen en de aan allen gemeenschappelijke natuur, zoals dit uit sommige filosofische theorieën, die in de moderne cultuur een grote weerklank gevonden hebben, te voorschijn komt, versluiert de ervaring van de universaliteit van de natuurwet door het verstand. Voorzover echter de natuurwet de waardigheid van de menselijke persoon tot uitdrukking brengt en de grondslagen voor haar fundamentele rechten en plichten legt, is zij in haar geboden universeel, en haar autoriteit strekt zich uit over alle mensen. Deze universaliteit laat de uniciteit van de mensen niet buiten beschouwing, noch is zij in tegenspraak met de eenmaligheid en de onherhaalbaarheid van iedere afzonderlijke menselijke persoon: ze omsluit integendeel fundamenteel ieder van haar vrije handelingen die getuigen van de universaliteit van het ware goede. Doordat ze zich aan de gemeenschappelijke wet onderwerpen, bouwen onze handelingen de ware gemeenschap van de personen op en verwerkelijken met de genade van God de liefde, 'de band die alles samenhoudt en volkomen maakt' (Kol. 3, 14). Wanneer ze daarentegen de wet miskennen of, met of zonder schuld, daar ook maar onkundig van zijn, dan kwetsen onze handelingen de gemeenschap van de personen tot schade van ieder individueel.

Document

Naam: VERITATIS SPLENDOR
Over kerkelijke moraalleer
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 6 augustus 1993
Copyrights: © 1995, Katholiek Nieuwsblad
Bewerkt: 29 oktober 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test