H. Paus Johannes Paulus II - 29 oktober 1981
Eerbiedwaardige broeders,
Op de 25e januari 1959, het feest van de bekering van de heilige Paulus, maakte mijn voorganger, Joannes XXIII, eerbiedwaardiger gedachtenis, aan de kerk zijn voornemen bekend, een oecumenisch concilie bijeen te roepen en de herziening van de toen geldende codex van het kerkelijk recht te ondernemen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Tot college van kardinalen op het feest van St. Paulus-bekering - Vespers in de St. Paulus-buiten-de-Muren, Rome, Aankondiging diocesane Synode, Oecumenisch Concilie en aanpassing Kerkelijk wetboek (25 jan 1959)
Door de goddelijke voorzienigheid gebeurde het dat hij alleen maar het begin gezien heeft van dat enorme gebeuren dat het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie van de kerk geweest is, en dat hij slechts begonnen is met de
beoogde herziening van de algemene wetten van de Latijnse kerk. Toch heeft hij zelf de algemene lijnen kunnen aangeven van het komende werk om de kerkelijke wetten aan te passen, toen hij, nadat de eerste zitting van het concilie reeds afgelopen was, op de 28e maart 1963 de Pauselijke Commissie voor de herziening van de codex van het kerkelijk recht instelde en besloot dat genoemde commissie haar zeer zware taak zou aanvaarden in samenwerking met de conciliecommissies en met het algemene secretariaat van het concilie; het was namelijk zijn zeer duidelijke bedoeling dat de nieuwe codex alles ten uitvoer zou brengen wat het concilie zou vaststellen en besluiten. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Motu Proprio, Oprichting Pauselijke Commissie voor de herziening van de codex van het kerkelijk recht (28 mrt 1963)
Het plan van de nieuwe codex is dus opgekomen tegelijk met die van het concilie, maar hij is er ook en ten zeerste nauw mee verbonden. En inderdaad, de concilievaders zelf hebben in hun beraadslagingen de toekomstige nieuwe codex vermeld en bovendien hebben zij er de stof en de leidende beginselen voor geleverd. Volgens hun bedoeling moest de codex de vrucht van het concilie zijn, of liever het middel om de besluiten uit te voeren en de door het concilie gewenste vruchten te oogsten. En, zoals algemeen bekend is, toen het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie de ogen van de geest richtte op het mysterie van de kerk (in de constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964)) en haar taak of zending in de wereld van deze tijd (in de constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965)), gaf het een veel wijder gezichtsveld aan de ecclesiologie en opende het een veel breder gebied bij het bepalen van de band van de kerk met de wereld.
Hieruit kwam de noodzaak voort dat de wetten van de kerk zo geconstrueerd werden dat ze met datzelfde gezichtsveld overeenstemden en dat ze met dat gebied overeenkwamen; op deze noodzaak is overigens al duidelijk gewezen door het concilie zelf, toen het vermaande dat bij het uiteenzetten van het kerkelijk recht rekening gehouden moest worden met het mysterie van de kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 16
Immers de wetten van de kerk ontlenen heel hun bestaansgrond en hun grondslag aan dat mysterie en ze moeten op hun eigen manier er toe bijdragen dat ze het zichtbaar maken en vervullen. Want de eerste en noodzakelijke taak van de kerkelijke tucht is dat ze de zaligmakende gave die in de geschiedenis werkt aanwijst en langs een zichtbare weg overlevert. Hierover heeft het concilie op het juiste moment geleerd: 'Evenals de aangenomen natuur in dienst staat van het goddelijk Woord als een levend heilsorgaan, onverbreekbaar met Hem verenigd, ongeveer evenzo staat de sociale kerkinstelling in dienst van Christus' Geest, die haar het leven geeft met het oog op de uitgroei van het lichaam'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8 Bovendien is het de taak van dezelfde kerkelijke tucht het gebied afte bakenen en te verdedigen waarop de kerkelijke caritas beoefend kan worden; dit doet ze door de afzonderlijke personen te helpen om hun bewustzijn te scherpen van hun rechten en plichten en om de uitvoering van die rechten en plichten te regelen in overeenstemming met de rechten en plichten van anderen, zodat ze door een passende overeenstemming van plannen en activiteiten het welzijn van geheel de gemeenschap bevordert. Hierover laat mijn voorganger Paulus VI, eerbiedwaardiger gedachtenis, de volgende vermaning horen: 'Het recht is geen belemmering maar een pastorale hulp; het doodt niet maar schenkt leven. Zijn voornaamste taak is niet te onderdrukken of tegen te werken maar te stimuleren, te bevorderen, te beschermen en de ruimte van de ware vrijheid te behoeden' H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het internationaal congres, gehouden te Rome, onder auspiciƫn van de pauselijke gregoriaanse universiteit, honderd jaar nadat de faculteit van het kerkelijk recht aan genoemde universiteit werd opgericht (19 feb 1977)
Deze beschouwingen plaatsen waarlijk in het juiste licht hoe belangrijk het is te maken dat de kerk zich door middel van haar juridische instellingen toont als 'sacrament, dat wil zeggen teken en instrument van een innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 20 terwijl ze dit op zich neemt: door haar pastorale arbeid alle mensen tot het heil te brengen, volgens het bevel en het voorbeeld van haar goddelijke Stichter, die kwam 'niet om te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered' (Joh. 3, 17). Dezelfde beschouwingen maken echter ook duidelijk met welk een buitengewone wijsheid, door welke moeilijkheden en met welk een ontzaglijke inspanning de 'Pauselijke Commissie voor de herziening van de codex van het kerkelijk recht' haar taak vanaf de oprichting heeft verricht. Aan dit werk hebben hun bijdrage geleverd drie en negentig kardinalen en andere bisschoppen van verschillende werelddelen als leden; honderd vijf en tachtig adviseurs uit alle delen van de wereld, de bisschoppenconferenties, de kerkelijke rechtbanken van de romeinse curie, universiteiten en culturele centra en anderen, mannen en vrouwen, die uitmuntten door hun deskundigheid op canoniek en pastoraal terrein.
Om nu wat verwacht werd te bereiken was het vooral nodig zowel de conciliaire als postconciliaire documenten zeer nauwkeurig te onderzoeken; vervolgens de 'Beginselen die richting geven aan de herziening van de codex van het kerkelijk recht' voor te bereiden; (deze beginselen heeft de bisschoppensynode in 1967 inderdaad besproken en goedgekeurd); tenslotte door middel van een alleromvangrijkste raadpleging gebruik te maken van de adviezen aangaande de voorstellen op de afzonderlijke schema's van zowel alle bisschoppen, bisschoppenconferenties, rechtbanken van de Romeinse curie, universiteiten als groeperingen die er op een of andere manier belang bij hadden.
Overigens hebben de publieke opinie en vooral de geleerden met grote aandacht de verrichtingen gevolgd; hun opmerkingen en beoordelingen, die soms scherp waren, hebben niet weinig bijgedragen tot een fijnzinniger afbakening van de onderwerpen.
In deze dagen bent u echter, vaders van de voltallige vergadering waarin het hele lichaam van de kerk in zekere zin vertegenwoordigd is, niet alleen geografisch maar ook wat de culturen en de karakters van de volkeren betreft, ertoe geroepen om het werk te beoordelen. Wat dit betreft zie ik met grote geestelijke vreugde dat u de opgelegde taak met de grootste ijver, met voortreffelijk wetenschappelijk inzicht, met bewonderenswaardige eendracht, met levendige herderlijke zorg, met een duidelijke ervaringskennis en met moedig vertrouwen hebt ondernomen. U hebt er immers voor gezorgd de vraagstukken met nauwlettende zorgvuldigheid te onderzoeken; u hebt ook op verstandige wijze getoond wat uw meningen waren; eveneens uw overwegingen en uw oordelen. En het is u, herders van de kerk, ook niet ontgaan van hoe groot belang het kerkelijk recht is in de christelijke gemeenschap; u hebt ook duidelijk gemaakt hoe noodzakelijk het is dat de priesters in de wetenschap van het kerkelijk recht worden onderricht, met het oog op de verschillende taken die vervuld moeten worden ter bescherming en bevestiging van de kerkelijke eenheid.
In het bijzonder is het u echter niet ontgaan, dat er in de kerk een behoefte bestaat aan een duidelijk recht. Hieruit is stellig het advies en het verlangen voortgekomen, door u uitgedrukt, dat de voorbereidende werkzaamheden van de nieuwe codex zouden worden afgesloten en dat deze, nadat de rechtsregel is vastgesteld, eindelijk in gebruik zou worden genomen tot welzijn van heel de kerk.
Mijn taak zal het vervolgens zijn de laatste vruchten van uw werk met volle aandacht te beschouwen en eveneens uw wensen ten aanzien van deze herziening van de kerkrechterlijke normen, die eindelijk gelukkig voltooid moet worden.
Intussen vind ik het zeer aangenaam u te bedanken voor de belangrijke taken die u allen verricht hebt in deze voltallige vergadering.
Eveneens grijp ik gaarne de gelegenheid aan om de 'Pauselijke Commissie voor de herziening van de codex van het kerkelijk recht' te prijzen wegens de beslist zeer zware opdracht die ze in deze jaren heeft vervuld. De leden van deze commissie hebben geen moeite gespaard om u tot deze resultaten te doen komen, waarover wij ons nu verheugen.
Naar hen allen samen gaat mijn dankbaarheid uit: allereerst naar de voorzitter, kard. PericIe Felici; verder ook naar de ijverige secretarissen, bisschop Rosalio CastiIlo Lara en de eerwaarde heer Guglielmo Onclin en tenslotte de adviseurs en medewerkers van de commissie. Dezen hebben zich allen meerdere jaren gewijd aan de bestudering van de stof, terwijl zij altijd het oog alleen gevestigd hielden op de opbouw van het volk van God. Ieder van hen dank ik uit de grond van mijn hart. Maar ik kan niet nalaten om ook kard. Pietro Ciriaci, de eerste voorzitter van deze pauselijke commissie, te gedenken en de eerste secretarissen, kard. Giacomo Violardo en pater Raimundo Bidagor; en eveneens de leden en adviseurs die na voltooiing van hun levenstaak gestorven zijn.
Ik wil ook getuigen van mijn erkentelijkheid jegens allen die het werk gevolgd hebben en op een of andere wijze hun bijdrage er aan hebben gegeven.
Moge de Heer hun allen waarlijk op de meest overvloedige wijze vergelden en moge hiervan een onderpand zijn de apostolische zegen die ik volgaarne schenk aan u en aan diegenen die ik uit broederlijke verbondenheid in de Heer omhels.