
H. Johannes Paulus II - 15 juni 1982
Overigens stelt ook u van deze mens de grootheid en het mysterie in het licht. De grootheid van zijn macht tot onderzoek, van zijn verstand, van zijn vermogen een hogere waarheid te bereiken, zijn wilskracht in het edelmoedig vervolgen van een lange belangeloze weg. Zijn mysterie is ook, en misschien de onpeilbare nieuwheid van het zuivere onderzoek naar de aard van de materie, tenslotte minder belangrijk dan de ontroerende nieuwheid van de houding van de mens die zich tegenover deze ontdekkingen klein voelt. Ja, wat een verandering in de wetenschappelijke voorstelling van de wereld die wij hebben geërfd van onze vaderen, welke zij hadden ontvangen van de generaties die hen vooraf waren gegaan in de grote mensengemeenschap! Maar staat tegelijkertijd ook de gelovige die ik ben toe in alle eenvoud te zeggen, wat een continuïteit in het plan van God de Schepper, die de mens 'naar zijn beeld en gelijkenis' heeft gemaakt door hem de taak toe te vertrouwen heel deze wereld te 'beheersen' welke Hij uit liefde heeft geschapen en waarvan de schrijver van het eerste Bijbelboek Genesis niet ophoudt met opgetogenheid te herhalen: 'En God zag dat het goed was. God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het goed was' (Gen. 1, 4.31).