Paus Benedictus XVI - 25 januari 2006
In het tweede deel gaat het over de naastenliefde, over de liefdedienst van de Kerk als gemeenschap ten opzichte van allen die lijden naar lichaam of ziel en die de gave van de liefde nodig hebben. Hier doen zich vooral twee vragen voor: kan de Kerk deze dienst niet over laten aan de andere filantropische organisaties die op velerlei wijze ontstaan?
Het antwoord luidt: nee, de Kerk mag dat niet doen. Zij moet de naastenliefde beoefenen, ook als gemeenschap, anders is haar verkondiging van de God van de liefde onvolledig en onvoldoende.
De tweede vraag: zou het niet beter zijn om naar een rechtsorde te streven waar geen behoeftigen meer zijn en de naastenliefde overbodig wordt?
- Het antwoord luidt: het is ongetwijfeld het doel van de politiek een juiste ordening te scheppen van de samenleving, waarin in aan ieder het zijne toegekend wordt en niemand ellende lijdt. In die zin is de rechtvaardigheid het doel van de politiek, zoals dat ook de vrede is die niet zonder rechtvaardigheid bestaan kan. Vanuit haar eigen aard bedrijft de Kerk niet zelf politiek, maar respecteert zij in deze veeleer de autonomie van de staat en van haar ordening.
Een dergelijke rechtvaardige ordening nastreven komt het gemeenschappelijke verstand toe, zoals de politiek een belang is van alle burgers. Maar het verstand wordt dikwijls verblind door belangen en door de wil tot macht. Het geloof dient om het verstand te zuiveren, opdat het juist kan zien en beslissen. Het is dus een taak van de Kerk om het verstand te genezen en de wil tot het goede te sterken. In die zin doet de Kerk - zonder zelf politiek te bedrijven - hartstochtelijk mee aan de strijd om de rechtvaardigheid. Het is de taak van christenen die in openbare beroepen werkzaam zijn om in hun politieke handelen steeds nieuwe wegen te openen naar de rechtvaardigheid.
- Maar dit is alleen maar de eerste helft van het antwoord op onze vraag. De tweede helft, die mij in de Paus Benedictus XVI - Encycliek
Deus Caritas Est
God is Liefde
(25 december 2005) bijzonder ter harte gaat, luidt: de rechtvaardigheid kan nooit de liefde overbodig maken. Boven de rechtvaardigheid uit zal de mens altijd liefde nodig hebben: alleen die is in staat aan de rechtvaardigheid een ziel te geven. In een wereld die zo gewond is als wij dat op onze dagen mee maken, is het echt niet nodig dit te bewijzen. De wereld wacht op het getuigenis van de christelijke liefde waartoe het geloof inspireert. Door deze liefde straalt in onze dikwijls zo duistere wereld het licht van God.