H. Paus Paulus VI - 14 mei 1971
De rassendiscriminatie trekt op dit ogenblik het sterkst de aandacht, omdat ze zowel binnen bepaalde landen als op internationaal vlak tot zeer heftige spanningen leidt. De neiging een wetgeving of gedragswijzen die stelselmatig van rassen vooroordelen uitgaan, te tolereren of te verordenen, wordt door de mensen terecht als niet te rechtvaardigen gekwalificeerd en dus als volstrekt ontoelaatbaar verworpen. Alle leden van de mensenfamilie delen immers in dezelfde natuur en dezelfde waardigheid; zij hebben dezelfde rechten en grondplichten, zoals zij ook tot dezelfde bovennatuurlijke bestemming worden geroepen. Binnen een gemeenschappelijk vaderland dienen allen gelijk te zijn voor de wet en dezelfde mogelijkheid van toegang tot het economisch, cultureel, politiek en sociaal leven en tot een billijke verdeling van de welvaart te bezitten.