CAPUT 21. DE CONFESSIONE FACIENDA, ET NON REVELANDA A SACERDOTE, ET SALTEM IN PASCHA COMMUNICANDOHfd 21. Over het afleggen van de Biecht, de geheimhouding door de priester en het tenminste met Pasen te Communie gaan
(Soort document: 4e Concilie van Lateranen)
11 november 1215
Iedere gelovige van beide geslachten - bij het bereiken van de jaren des onderscheids - moet tenminste één maal per jaar al zijn zonden alleen biechten bij zijn eigen priester (
proprio sacerdoti), de hem opgelegde boete naar vermogen vervullen en tenminste op Pasen godsvruchtig het sacrament van de Eucharistie ontvangen, in zoverre hij niet - op aanraden van zijn eigen priester om verstandige redenen en tot een bepaalde tijd – meent van het ontvangen te moeten afzien. Anders moet hij, tijdens zijn leven worden afgehouden om de kerk te betreden, en tijdens zijn sterven de christelijke begrafenis ontberen. Daarom moet deze heilzame bepaling vaak in kerken afgekondigd worden, opdat niemand op grond van verblinding door onwetendheid zich de dekmantel van de verontschuldiging kan aanmeten.
Wie echter zijn zonden op gerede gronden bij een vreemde priester wil biechten, moet op de eerste plaats van zijn eigen priester de toestemming vragen en verkrijgen, omdat anders deze hem niet kan vrijspreken of kan binden.
© 2006/2014, Stg. InterKerk Vert. uit het Latijn: George Dölle pr., Lucas Verlinden, Bram Witvliet