Franjo Kardinaal Seper - 29 december 1975
PERSONA HUMANA Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek |
|||
► | Onveranderlijke natuurlijke inzichten |
Velen ontkennen derhalve tegenwoordig ten onrechte, dat er zowel in de menselijke natuur als in de geopenbaarde wet enige andere absolute en onveranderlijke norm gevonden kan worden omtrent de particuliere handelingen dan die welke, door de algemene wet van de liefde en de eerbiediging van de menselijke waardigheid wordt uitgedrukt. Om dat echter aan te tonen, dragen zij dit argument aan: wat gewoonlijk normen van de natuurwet of voorschriften van de Heilige Schrift worden genoemd, moeten eerder worden beschouwd als vormen van een bepaalde menselijke cultuur op een bepaald moment van de geschiedenis tot uitdrukking gebracht.
Maar in werkelijkheid stellen de goddelijke openbaring en ook, op eigen terrein, de wijsheid van de natuurlijke rede, daar zij de echte behoeften van het menselijk wezen betreffen, tegelijk onvermijdelijk de onveranderlijke wetten die in de bepalende elementen van de natuur van de mens geworteld zijn en die in alle met verstand begiftigde levende wezens hetzelfde blijken.
Hierbij komt nog, dat de Kerk door Christus is gesticht als pijler en grondslag van de waarheid. Vgl. 1 Tim. 3, 15 Zij bewaart, met de hulp van de Heilige Geest, ononderbroken en zonder dwaling de waarheden van de morele orde en geeft ze door en verklaart niet alleen authentiek de positieve geopenbaarde wet, maar "tevens de beginselen van de zedelijke orde die uit de natuur van de mens zelf voortvloeien" 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 14 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930) Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Over het priesterschap - tot Kardinalen en Bisschoppen, Magnificate Dominum (2 nov 1954) H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961) H. Paus Paulus VI, Encycliek, Het menselijk leven en geboorteregelingen, Humanae Vitae (25 juli 1968) die de volledige ontplooiing van de mens en zijn heiliging op het oog hebben. De Kerk heeft in heel de loop van haar geschiedenis altijd vastgehouden, dat bepaalde voorschriften van de natuurwet een absolute en onveranderlijke kracht bezitten en dat de schending ervan in strijd is met de leer en de geest van het Evangelie.
Daar de seksuele ethiek evenwel bepaalde fundamentele waarden van het menselijke en Christelijke leven raakt, wordt deze algemene leer ook op deze toegepast. Op dit gebied bestaan er beginselen en normen die de Kerk als deel van haar leer altijd zonder enige aarzeling heeft overgeleverd, hoezeer ook de opvattingen en zeden van de wereld er tegenovergesteld aan waren. Deze beginselen en normen zijn beslist niet ontstaan uit een bepaalde cultuur, maar uit de kennis van de goddelijke wet en de menselijke natuur; vandaar dat ze niet als ontkracht kunnen worden beschouwd of in twijfel getrokken vanwege hetgeen de verworvenheden van een nieuwe cultuur vragen.
Het zijn deze beginselen namelijk waardoor de besluiten en normen van het Tweede Vaticaans Concilie zich hebben laten leiden om zo'n sociaal leven in te richten en te ordenen, dat met de gelijke waardigheid van man en vrouw rekening wordt gehouden, terwijl de verschillen van beiden behouden blijven. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de Christelijke opvoeding, Gravissimum Educationis (28 okt 1965), 1.8 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 29.60.67 . Wanneer over de geslachtelijke aard van de mens en het menselijk procreatievermogen wordt gesproken, merkt het Concilie op, dat deze op een eminente wijze overstijgen, wat in de lagere levenssoorten is te vinden. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 51 . Vervolgens behandelt het afzonderlijk de beginselen en criteria die de menselijke seksualiteit in het huwelijk betreffen en die in de eigen doelgerichtheid van zijn functie zijn gegrond.
In dit verband verklaart het Concilie, dat de eerbaarheid van de daden van het huwelijksleven, geordend volgens de waarachtige waardigheid van de mens, niet alleen afhangt van de goedwillende intentie en de subjectieve motivering, maar moet worden bepaald vanuit objectieve criteria die hun grondslag vinden in de eigen aard van de persoon en diens daden, criteria derhalve die de integrale zin van de wederzijdse zelfgave en van de menswaardige gezinsstichting in een context van waarachtige liefde waarborgen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 51
Deze laatste woorden vatten de leer van het Concilie kort samen - eerder in dezelfde constitutie breedvoeriger uiteengezet 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 49.50 - over de doelgerichtheid van de geslachtelijke handeling en het voornaamste criterium van haar zedelijkheid: de eerbaarheid van deze handeling wordt immers gewaarborgd, als deze doelgerichtheid wordt bewaard.
Dit zelfde beginsel, dat de Kerk aan de goddelijke openbaring en haar authentieke interpretatie van de natuurwet ontleent, vormt ook haar overgeleverde leer, dat het gebruik van het geslachtelijk vermogen zijn ware betekenis en zedelijke deugdelijkheid niet verkrijgt tenzij binnen een wettig huwelijk.Deze Verklaring gaat niet verder in detail in op de normen van het seksuele leven in het kader van het huwelijk; deze normen zijn reeds helder uiteengezet in de Encyclieken "Casti Connubii" en "Humanae Vitae"