Franjo Kardinaal Seper - 29 december 1975
Zoals boven gezegd is, is het de bedoeling van deze verklaring om de gelovigen in de huidige omstandigheden bepaalde dwalingen en handelwijzen onder ogen te brengen waarvoor zij zich in acht moeten nemen. Maar de deugd van kuisheid bestaat allerminst geheel in het vermijden van de aangegeven vergrijpen; zij eist, dat er ook naar wordt gestreefd hogere goederen te bereiken. Want het is een deugd die de hele persoon zowel in zijn innerlijke als uiterlijke handelwijze raakt.
De mensen moeten door deze deugd namelijk voor hun verschillende levensstaten worden toegerust: sommigen door maagdelijkheid of het God gewijde celibaat te beloven, op welke voortreffelijke wijze zij zich gemakkelijker met onverdeeld hart voor God alleen vrij kunnen maken; Vgl. 1 Kor. 7, 7-34 Concilie van Trente, 24e Zitting - Leer over het Sacrament van het Huwelijk, Sessio XXIV - Doctrina de sacramento matrimonii (11 nov 1563), 14 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 42-44 Bisschoppensynodes, Document over het ambtelijk priesterschap (2e Algemene Bisschoppensynode), De Sacerdotio Ministeriali - "Ultimis temporibus" (30 nov 1971). Synod of Bishops, "De Sacerdotio Ministeriali," part II, 4, b: AAS 63 (1971), pp. 915-916. anderen leiden echter een leven op een wijze die door de zedelijke wet voor allen wordt bepaald, naargelang zij een huwelijk aangaan of ongetrouwd zijn. Maar in geen levensstaat wordt de kuisheid alleen aan de uiterlijke lichaamstoestand afgemeten. Zij moet het hart zelf van een mens zuiver maken, volgens deze woorden van Christus: "Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u: Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd" (Mt. 5, 28).
De kuisheid ligt in die zelfbeheersing besloten welke de heilige Paulus onder de gaven van de Heilige Geest rekent, daar hij de wellust als een ondeugd veroordeelt welke bijzonder een Christen niet past en van het rijk der hemelen uitsluit. Vgl. Gal. 5, 19-23 Vgl. 1 Kor. 6, 9-11 . "In de eerste plaats wil God dat gij u heiligt door u te onthouden van hoererij. Ieder van u moet zich een eigen vrouw weten te verwerven in heilige tucht en eerbaarheid, zonder zich door hartstocht te laten meeslepen zoals de heidenen, die God niet kennen. Laat niemand zich te buiten gaan en zijn broeder in deze aangelegenheid bedriegen. God heeft ons niet geroepen tot onkuisheid maar tot heiliging. Derhalve, wie deze vermaningen in de wind slaat, veracht niet een mens maar God, Hem die u zijn Heilige Geest schenkt." (1 Tess. 4, 3-8) Vgl. Kol. 3, 5-7 Vgl. 1 Tim. 1, 10 . "Ontucht en onzedelijkheid, in welke vorm dan ook, of hebzucht mag onder u zelfs niet ter sprake komen. Heiligen betaamt dit niet. Evenmin... schandelijke, grove of dubbelzinnige taal, maar veeleer dankzegging. Beseft het goed: geen ontuchtige of onreine of geldgierige - wat hetzelfde is als een afgodendienaar - heeft enig erfdeel in het Koninkrijk van Christus en van God. Laat niemand u met drogredenen misleiden, want om zulke dingen komt Gods toorn over de ongehoorzamen. Doe niet met hen mee. Eens waart gij duisternis, nu zijt gij licht door uw gemeenschap met de Heer. Leeft dan ook als kinderen van het licht." (Ef. 5, 3-8) Vgl. Ef. 4, 18-19
Bovendien voert de apostel een eigen reden van de Christenen aan, waarom de kuisheid beoefend moet worden, als hij de zonde van ontucht niet alleen afkeurt in zover deze daad de naasten of de sociale orde kwetst, maar ook omdat de ontuchtige Christus beledigt, door wiens bloed hij werd vrijgekocht en wiens lidmaat hij is, en de Heilige Geest, wiens tempel hij is: "Gij weet toch dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? ... Elke andere zonde die een mens bedrijft, gaat buiten het lichaam om, maar de ontuchtige bezondigt zich aan zijn eigen lichaam. Gij weet het, uw lichaam is een tempel van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God hebt ontvangen. Gij zijt niet van uzelf. Gij zijt gekocht en de prijs is betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam." (1 Kor. 6, 15.18-20).
Hoe beter de gelovigen het belang van de kuisheid begrijpen en haar noodzakelijke taak in hun leven juist als mannen en vrouwen, des te beter zien zij, door een geestelijk instinct gedreven, wat deze deugd voorschrijft en aanraadt; en, gehoorzamend aan het leergezag van de kerk, weten zij gemakkelijker datgene op te nemen en te vervullen wat door het correcte geweten in afzonderlijke gevallen zal worden bevolen.