
Paus Franciscus - 21 oktober 2020
Als men bidt, krijgt alles “dichtheid”. Dat is het eigenaardige in het gebed. Misschien begint het als een doorzichtige zaak, maar die zaak krijgt dichtheid, krijgt gewicht, alsof God ze ter hand neemt en omvormt. De slechtste dienst die men kan bewijzen, zowel aan God als aan de mens, is vermoeid te bidden, als een gewoonte. Bidden als papegaaien. Neen, je bidt met je hart. Het gebed is het centrum van het leven. Door het gebed wordt de broeder, de zuster, ook de vijand belangrijk. Een oude spreuk van de eerste christelijke monniken zegt het zo: “Zalig de monnik die, na God, alle mensen als God beschouwt” Evagrius van Pontus, De oratione (1 jan 399). 123 Wie God aanbidt, houdt van Zijn kinderen. Wie God eerbiedigt, eerbiedigt de mensen.
Daarom ook is het gebed geen pijnstiller om de angsten van het leven te verzachten of, een dergelijk gebed is zeker niet christelijk. Het gebed maakt eerder ieder van ons verantwoordelijk. Dat zien we duidelijk in het “Onze Vader” dat Jezus zijn leerlingen leerde.
Om deze wijze van bidden te leren is het Psalterium een grote leerschool. We hebben gezien dat de Psalmen nooit gezochte of zoete woorden gebruiken. Vaak zijn ze getekend met littekens van het bestaan. En toch werden al deze gebeden eerst gebruikt in de Tempel van Jeruzalem en daarna in de synagogen. Ook de meest innerlijke en persoonlijke. De Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) zegt het als volgt: “De veelvormige uitdrukkingen van het Psalmgebed komen zowel in de tempelliturgie als in het hart van de mens tot leven” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2588 En zo ontspringt en voedt het persoonlijke gebed zich aan dat van het volk en van de Kerk later.