H. Paus Johannes Paulus II - 16 oktober 2002
De rozenkrans van de Maagd Maria ('Rosarium Virginis Mariae'), die zich geleidelijk onder leiding van Gods Geest in het tweede millennium heeft ontwikkeld, is een gebed dat geliefd was bij veel heiligen en is aangemoedigd door het leerambt. In zijn eenvoud en diepzinnigheid blijft de rozenkrans ook in het zojuist begonnen millennium een gebed van grote betekenis, dat is voorbestemd vruchten van heiligheid te oogsten.
Dit gebed past goed in de spirituele weg van christelijk leven, dat na tweeduizend jaar niets van zijn frisheid van het prille begin heeft verloren, en dat zich door Gods Geest gesterkt voelt om "naar het diepe te gaan" (duc in altum!) om telkens opnieuw ten overstaan van de wereld te verklaren en zelfs te roepen dat Jezus Christus Heer en Redder is, "de weg, en de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6) en dat hij "het doel van de mensengeschiedenis is, het punt waarnaar alle verlangens van de geschiedenis en de beschaving samenkomen". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 45
Het rozenkransgebed, hoezeer hij ook betrekking heeft op de Maagd Maria, is eigenlijk een gebed dat ten diepste verband houdt met Christus. In de soberheid van zijn onderdelen heeft het gebed de diepgang van de volledige boodschap van het Evangelie, waarvan het tegelijkertijd ook een samenvatting is, in zich verenigt. H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, Over de vernieuwing van de Maria-verering in liturgie en persoonlijke beleving, Marialis Cultus (2 feb 1974), 42 In de rozenkrans weerklinkt het gebed van Maria, haar eeuwigdurende Magnificat, de lofzang op het werk van de verlossende Menswording, die begon in haar maagdelijke schoot. Met het rozenkransgebed zitten christenen op de school van Maria om de schoonheid op het gezicht van Christus te overdenken en om de diepten van Zijn liefde te ervaren. Door dit gebed ontvangt de gelovige genade in overvloed alsof die uit de handen van de moeder van de Verlosser zelf komt.
Ikzelf heb vaak het veelvuldig bidden van de rozenkrans aangemoedigd. Van jongs af aan nam dit gebed in mijn spirituele leven een belangrijke plaats in. Ik werd er sterk aan herinnerd tijdens mijn laatste bezoek aan Polen en in het bijzonder aan het heiligdom van Kalwaria. Het rozenkransgebed heeft mij vergezeld in zowel momenten van geluk als van beproeving. Ik vertrouwde er mijn zorgen aan toe en ik vond er troost in. Vierentwintig jaar geleden, op 29 oktober 1978, nauwelijks twee weken na mijn verkiezing tot paus, erkende ik openhartig: "De rozenkrans is mijn favoriete gebed. Een wonderbaarlijk gebed! Prachtig in eenvoud en diepgang .... De rozenkrans is in zekere zin een gebed dat commentaar geeft op het laatste hoofdstuk van de Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) van het Tweede Vaticaans Concilie. Hierin wordt ingegaan op het wonderbaarlijke bestaan van de Moeder Gods in het mysterie van Christus en de Kerk. Tegen de achtergrond van de woorden Wees gegroet passeren de belangrijkste episoden uit het leven van Jezus Christus voor de ogen van de ziel. De gebeurtenissen verschijnen in de blijde, droevige en glorievolle geheimen, en ze plaatsen ons in levende gemeenschap met Jezus door - zoals we zouden kunnen zeggen - het hart van Zijn moeder. Tegelijkertijd kan ons hart in de reeksen van tien Wees gegroeten van de rozenkrans alle gebeurtenissen opnemen die het leven van mensen, families, naties, de Kerk en de gehele mensheid vormgeven. Persoonlijke gebeurtenissen en gebeurtenissen van onze naasten, vooral die dichtbij ons staan en die ons het dierbaarst zijn. In het eenvoudige rozenkransgebed komt het ritme van menselijk leven tot uitdrukking." H. Paus Johannes Paulus II, Angelus/Regina Caeli, Over het Rozenkransgebed (29 okt 1978)
Lieve broeders en zusters, met deze woorden plaatste ik het eerste jaar van mijn pontificaat in het teken van het dagelijkse ritme van de rozenkrans. Vandaag, aan het begin van mijn vijfentwintigste jaar in dienst als opvolger van Petrus, wil ik hetzelfde doen. Hoeveel genadegaven ontving ik niet door de jaren heen van de heilige Maagd door middel van het rozenkransgebed: Magnificat anima mea Dominum! (Hoog verheft mijn ziel de Heer!) Ik wil mijn dank richten tot de Heer in de woorden van zijn heiligste moeder, onder wier bescherming ik mijn apostolisch priesterschap heb gesteld: Totus Tuus!
Ik laat de uitvoering van dit pastorale voorstel over aan de initiatieven van elke kerkgemeenschap. Het is niet mijn intentie om pastorale programma's te belemmeren maar eerder om ze er in te passen en ze te versterken. Ik vertrouw erop dat het voorstel met bereidwilligheid en edelmoedigheid wordt ontvangen. Het rozenkransgebed, als dat in zijn volle betekenis wordt herontdekt, komt tot de kern van het christelijk leven. Het biedt een beproefde doch spiritueel vruchtbare en educatieve mogelijkheid voor persoonlijke overweging, voor de vorming van het volk Gods en voor de nieuwe evangelisatie. Het doet mij plezier om dit ook te bekrachtigen in de heugelijke herinnering van een ander jubileum: de veertigste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaans Concilie op 11 oktober 1962, de "grote genade" voor de Kerk in onze tijd, die werd voorbeschikt door Gods Geest. H. Paus Johannes XXIII, Brief, Over het bidden van de Rozenkrans in de maand oktober, L'ottobre che ci sta innanzi (28 sept 1960). Paus Johannes XXIII moedigde tijdens de voorbereiding tot het Concilie de christelijke gemeenschap aan de rozenkrans te reciteren voor het welslagen van deze kerkelijke gebeurtenis.
De geschiktheid van dit voorstel blijkt uit een aantal overwegingen. De eerste betreft de noodzaak het hoofd te bieden aan een zekere crisis waarin het rozenkransgebed verkeert. In de historische en theologische context van tegenwoordig bestaat het risico dat het gebed - ten onrechte - gedevalueerd wordt en niet meer wordt doorgegeven aan de jongere generaties. Sommigen denken dat het centraal stellen van de liturgie, zoals het Tweede Vaticaans Concilie terecht onderstreepte, het belang van het rozenkransgebed noodzakelijkerwijs doet afnemen. Maar niet alleen staat dit gebed niet in conflict met de liturgie, zoals paus Paulus VI duidelijk maakte, maar het rozenkransgebed ondersteunt het ook. Dit gebed dient als een uitstekende inleiding en een getrouwe weerklank van de liturgie, die mensen in staat stelt om volledig en innerlijk de liturgie te beleven en dagelijks de vruchten ervan te plukken.
Misschien zijn er ook mensen die vrezen dat het rozenkransgebed niet erg oecumenisch is wegens de nadruk op Maria. In werkelijkheid echter behoort het rozenkransgebed overduidelijk tot de vorm van verering van de Moeder Gods, zoals beschreven door het Concilie: een devotie die gericht is op het christologisch centrum van het christelijk geloof, Jezus Christus, op zulk een wijze dat "als de de moeder wordt vereerd, de Zoon ... waarlijk wordt gekend, bemind, en verheerlijkt". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 66 Als het rozenkransgebed op een juiste manier wordt herontdekt, is het gebed behulpzaam voor de oecumene en vormt het zeker geen belemmering!
Het rozenkransgebed behoort tot de mooiste en prijzenswaardigste tradities van christelijke bezinning. Het is een typisch meditatief gebed, dat in het Westen ontstond, en dat in zekere zin in overeenstemming is met het 'gebed van het hart' of 'Jezusgebed' dat wortel schoot in de aarde van het christelijke Oosten.
Een vergelijkbare noodzaak om inzet en gebed komt naar voren in een andere zaak die tegenwoordig wordt bedreigd: het gezin, de basiscel van de gemeenschap, die op zowel ideologisch als praktisch vlak in toenemende mate door ontbindende krachten wordt aangetast. Zozeer dat we zelfs moeten vrezen voor de toekomst van deze fundamentele en onmisbare instelling, en daarmee voor de toekomst van de samenleving in haar geheel. De heropleving van het rozenkransgebed in christelijke gezinnen zal, binnen een breder pastorale bediening, effectieve hulp bieden om de destructieve effecten van deze crisis, die zo kenmerkend zijn voor onze tijd, tot stilstand te brengen.