Luis F. Kard. Ladaria S.J. - 24 juni 2020
Vragen
Antwoorden:
Paus Francisjcus heeft in de aan de ondertekenende Kardinaalprefect toegestane audiëntie van 8 juni 2020 de hiervoor gegeven antwoorden voor akkoord verklaard en haar publicatie gevraagd.
Rome, bij de zetel van de Congregatie voor de Geloofsleer, op 24 juni 2020, Hoogfeest van de Geboorte van de H. Johannes de Doper.
Luis F. Kardinaal Ladaria, S.J.
Prefect
+ Giacomo Morandi
Titulair Aartsbisschop van Cerveteri
Secretaris
over de wijziging van de sacramentele formule van de Doop
Onlangs werd het Sacrament van het Doopsel gevierd met de woorden: "In de naam van je vader en moeder, peetvader en peettante, grootouders, familieleden, vrienden, in de naam van de gemeenschap dopen wij je in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest". Blijkbaar is de bewuste wijziging van de sacramentele formule ingevoerd om de gemeenschapswaarde van het doopsel te onderstrepen, om de deelname van het gezin en de aanwezigen tot uitdrukking te brengen en om het idee van de concentratie van een heilige macht in de priester ten nadele van de ouders en de gemeenschap te vermijden, wat de formule in het Romeins ritueel met zich mee zou brengen. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Het Doopsel van kinderen - editio typica altera, Ordo Baptismi Parvulorum (29 aug 1973). Praenotanda, nrs. 4-7: In werkelijkheid toont een zorgvuldige analyse van de Rite van de Kinderdoop aan dat in de viering ouders, peetouders en de hele gemeenschap geroepen zijn om een actieve rol te spelen, een echt liturgisch ambt, waarbij echter rekening gehouden moet worden met de aanwijzingen van het Concilie 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 28. "Bij de liturgische vieringen moet iedereen, bedienaar of gelovige, bij het uitoefenen van zijn functie uitsluitend en volledig datgene verrichten, wat hem uit de aard van de zaak en volgens de liturgische richtlijnen toekomt." Hier komt te voorschijn, met twijfelachtige beweegredenen van pastorale aard. Vgl. Romano Guardini, Vorschule des Betens (1 jan 1948). Vaak maskeert de toevlucht tot pastorale motivatie, zelfs onbewust, een subjectieve afwijking en een manipulatieve wil. Reeds in de vorige eeuw herinnerde Romano Guardini eraan dat als de gelovige in zijn persoonlijk gebed de impuls van het hart kan volgen, hij zich in het liturgisch handelen "moet openstellen voor een ander soort impuls die uit een krachtiger bron komt: namelijk het hart van de Kerk dat door de eeuwen heen klopt. Hier maakt het niet uit wat zijn persoonlijke smaak is, wat zijn wensen zijn, of welke bijzondere zorgen hem bezighouden...".Einsiedeln/Zürich, 19482, p. 258, een oude verleiding om de door de Traditie overgeleverde formule te vervangen door andere meer geschikt geachte teksten. Thomas van Aquino had in dit verband al de vraag "utrum plures possint simul baptizare unum et eundem" "of meerderen tegelijk een en dezelfde persoon kunnen dopen" gesteld, waarop hij negatief antwoordde als een praktijk die in strijd is met de aard van de bedienaar. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 67, a. 6 c.
Het Oecumenisch Tweede Vaticaans Concilie stelt dat "wanneer iemand doopt, Christus zelf doopt" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 7 Deze verklaring van de Liturgische Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963), geïnspireerd op een tekst van de heilige Augustinus Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. VI, 7, heeft tot doel de sacramentele viering in de aanwezigheid van Christus te verankeren, niet alleen in die zin dat Hij er zijn virtus in stort om er doeltreffendheid aan te verlenen, maar vooral om aan te geven dat de Heer de belangrijkste rol heeft in de gebeurtenis die gevierd wordt.
Bij de viering van de sacramenten treedt de Kerk immers op als het Lichaam dat onlosmakelijk verbonden is met haar Hoofd, aangezien Christus het Hoofd in het door Hem door het Paasmysterie voortgebrachte Lichaam handelt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 5 De leer van de goddelijke instelling van de sacramenten, plechtig bevestigd door het Concilie van Trente Vgl. Concilie van Trente, 7de Zitting - Decreet over de Sacramenten, Sessio VII - Decretum de Sacramentis (3 mrt 1547), 11, ziet dus haar natuurlijke ontwikkeling en authentieke interpretatie in de bovengenoemde verklaring in 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963). De twee Concilies zijn het dus met elkaar eens als ze allebei verklaren dat ze geen zeggenschap hebben over de zeven sacramenten aangaande het optreden van de Kerk. De sacramenten zijn inderdaad, zoals ingesteld door Jezus Christus en toevertrouwd aan de Kerk, door haar te bewaken en te bewaren. Hier is het duidelijk dat, hoewel de Kerk door de Heilige Geest is aangesteld om de vertolker van het Woord van God te zijn en tot op zekere hoogte de riten kan bepalen die de door Christus aangeboden sacramentele genade tot uitdrukking brengen, zijzelf niet kan beschikken over de fundamenten van haar bestaan, namelijk het Woord van God en het verlossingswerk van Christus.
Het is dan ook duidelijk dat de Kerk door de eeuwen heen de vorm van de viering van de sacramenten zorgvuldig heeft overgeleverd en bewaard, met name die elementen waarvan in de Heilige Schrift wordt getuigd en die het mogelijk maken de actie van Christus in de rituele handeling van de Kerk met absolute duidelijkheid te onderscheiden. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft ook bepaald: "Daarom mag niemand anders, ook niet als hij priester is, naar eigen goeddunken iets in de liturgie toevoegen, wegnemen of veranderen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 22. § 3 Het op eigen initiatief wijzigen van de vorm van de viering van een sacrament vormt niet alleen maar een liturgisch misbruik als overtreding van een positieve norm. Een dergelijke inmenging is een vulnus die wordt toegevoegd aan de kerkelijke gemeenschap en aan de onderscheiding van het optreden van Christus, die in de ernstigste gevallen het sacrament zelf ongeldig maakt, omdat de aard van de sacramentele handeling de getrouwe overdracht vereist van wat van de Heer is ontvangen. Vgl. 1 Kor. 15, 3
Bij de viering van de sacramenten is de Kerk, met haar Hoofd als het Lichaam van Christus, inderdaad het onderwerp dat zich in de verzamelde gemeenschap manifesteert. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1140. "Het is heel de Gemeenschap, het lichaam van Christus in eenheid met zijn Hoofd, dat viert." Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1141. "De vierende geloofsgemeenschap is de gemeenschap van de gedoopten" Deze feestelijke gemeenschap heeft een officiële missie, maar geen collegiale, want geen enkele groepering kan zichzelf tot Kerk maken, maar wordt Kerk op grond van een oproep die niet van binnenuit kan komen. De bedienaar van het doopsel is dus een teken van de aanwezigheid van degene die roept, en is het zichtbare referentiepunt van de gemeenschap van elke liturgische vergadering met de hele Kerk.
Met andere woorden, de bedienaar van het doopsel is een uitwendig teken dat het sacrament niet onderworpen is aan het gezag van een individu of een gemeenschap, maar behoort tot de hele Kerk.
In dit verband moet de verklaring van het Concilie van Trente worden begrepen dat de bedienaar ten minste de intentie moet hebben om te doen wat de Kerk doet. Vgl. Concilie van Trente, 7de Zitting - Decreet over de Sacramenten, Sessio VII - Decretum de Sacramentis (3 mrt 1547), 11. DH 1611 Deze intentie kan echter niet beperkt blijven tot een innerlijk niveau met het risico van subjectieve afwijkingen, maar komt tot uiting in de vastgestelde externe handeling door toepassing van de materie en de vorm van het sacrament. Alleen zo'n daad kan uitdrukking geven aan de gemeenschappelijke relatie tussen wat de bedienaar bij de viering van elk sacrament doet en wat de Kerk doet met betrekking tot het handelen van Christus zelf. Het is daarom van fundamenteel belang dat de sacramentele handeling niet in eigen naam wordt verricht, maar in naam van de in zijn Kerk handelende persoon Christus en in de naam van de Kerk.
Daarom is, zoals in het specifieke geval van het Sacrament van de doop, de bedienaar, en wel volgens de hierboven uiteengezette christologische en kerkelijke redenen, niet alleen niet bevoegd om naar believen over de sacramentele formule te beschikken, maar kan hij nog minder verklaren dat hij optreedt namens ouders, peetouders, familieleden of vrienden, en zelfs niet namens de vierende gemeenschap zelf. Want de bedienaar handelt als een teken van de aanwezigheid van de eigenlijk handelende Christus, die wordt uitgevoerd in de rituele handeling van de Kerk. Terwijl de bedienaar zegt: "Ik doop je... ", spreekt niet als een functionaris die een hem toebedeelde rol speelt. Hij treedt eerder officieel op als een teken van de aanwezigheid van Christus die in zijn Lichaam handelt, die zijn genade schenkt en van de concrete liturgische bijeenkomst een manifestatie maakt van "het wezen van de ware Kerk." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 2 Want "de liturgische handelingen zijn geen private handelingen, maar vieringen van de Kerk, die het "sacrament van de eenheid" is, nl. het heilig volk, verenigd en geordend onder de leiding van de bisschoppen." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 26
Het veranderen van de sacramentele formule betekent ook het niet begrijpen van de aard van het kerkelijk ambt, dat altijd dienstbaar is aan God en zijn volk, en niet de uitoefening van een macht die zo ver gaat als het manipuleren van wat aan de Kerk is toevertrouwd in een handeling die tot de Traditie behoort. In elke bedienaar van het doopsel moet dus niet alleen het besef geworteld zijn van de verplichting om te handelen in de kerkelijke gemeenschap, maar ook dezelfde overtuiging die de heilige Augustinus toeschrijft aan de Voorloper die leerde "dat een bijzondere eigenaardigheid aan Christus is dat, hoewel vele dienaren dopen, zowel rechtvaardig als onrechtvaardig, de heiligheid van het doopsel alleen kan worden toegeschreven aan degene op wie de duif is neergedaald, van wie wordt gezegd: "Hij is het die doopt met de Heilige Geest" (Joh. 1, 33)". Ten slotte zegt Augustinus: "Als Petrus doopt, het is Christus die doopt; als Paulus doopt, het is Christus die doopt; en als Judas doopt, het is Christus die doopt." H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. VI, 7