Joseph Kardinaal Ratzinger - 6 augustus 2000
Met de komst van Jezus Christus, de Verlosser, heeft God de Kerk, die door Hem was gesticht, middel voor het heil van alle mensen doen zijn Vgl. Hand. 17, 30-31 . Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 11 Deze geloofswaarheid neemt niets weg van het feit dat de Kerk de godsdiensten van de wereld beziet met oprechte eerbied, maar sluit tegelijkertijd radicaal de mentaliteit van indifferentisme uit, die "doordrongen is van een religieus relativisme, dat leidt tot de mening dat 'de ene religie even veel waard is als de andere'". H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 36 Het is waar dat de niet-christenen de goddelijke genade kunnen ontvangen, maar evenzeer is zeker dat zij zich objectief in een staat van ernstig tekort bevinden in vergelijking met hen die in de Kerk de volheid van de heilsmiddelen bezitten. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over het mystieke lichaam van Christus en over de vereniging die wij daarin bezitten met Christus, Mystici Corporis Christi (29 juni 1943), 104 "Alle kinderen van de Kerk dienen daarenboven te bedenken dat zij hun verheven levensstaat niet aan hun eigen verdiensten maar aan een bijzondere genade van Christus te danken hebben. Indien zij aan die genade niet beantwoorden met gedachte, woord en werk, zullen ze geenszins gered, maar veeleer strenger geoordeeld worden." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14 Men begrijpt dus, dat de Kerk trouw aan de opdracht van de Heer Vgl. Mt. 28, 19-20 en als een taak die voortvloeit uit de liefde voor allen "verkondigt, en onophoudelijk verkondigen moet de Christus, die is 'de weg, de waarheid en het leven' (Joh. 14, 6), in wie de mensen de volheid van het godsdienstig leven vinden en in wie God alles met zich heeft verzoend. Vgl. 2 Kor. 5, 18-19 " 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2
Ook in de interreligieuze dialoog behoudt de zending ad gentes "vandaag en altijd (...) haar volledige betekenis en belang". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 7 "God wil immers, 'dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen' (1 Tim. 2, 4). God wil dat allen door de kennis van de waarheid het heil verkrijgen. Het heil ligt in de waarheid. Wie aan de impuls van de Geest van de waarheid gehoorzaamt, is al op de weg naar het heil; de Kerk echter, waaraan deze waarheid is toevertrouwd, moet aan het verlangen van de mens tegemoet komen en haar aan hem brengen. Omdat de Kerk gelooft in het alomvattende heilsplan van God, moet zij missionair zijn." Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 851 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 849-856 Daarom is de dialoog die hoort bij de opdracht tot evangelisering, slechts een van de activiteiten van de Kerk bij haar zending ad gentes. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, De Kerk in Aziƫ, Ecclesia in Asia (7 nov 1999), 31 De gelijkheid, die een voorwaarde is voor de dialoog, heeft betrekking op de gelijke persoonlijke waardigheid van de partners, maar niet op de inhoud van de leer en nog minder op Jezus Christus, de mens geworden Zoon van God, in vergelijking met de stichters van de andere godsdiensten. Geleid door de liefde en door het respect voor de vrijheid Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1 moet de Kerk zich met voorrang ertoe inspannen, aan alle mensen de waarheid, die door de Heer definitief werd geopenbaard, te verkondigen en hun duidelijk te maken dat het zich bekeren tot Jezus Christus, en het behoren tot de Kerk door het doopsel en de andere sacramenten, nodig zijn, om volledig deel te hebben aan de gemeenschap met God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De plicht en de urgentie het heil en de bekering tot de Heer Jezus Christus te verkondigen, worden door de zekerheid van de universele heilswil van God niet afgezwakt, maar eerder versterkt.