Joseph Kardinaal Ratzinger - 6 augustus 2000
De Heer Jezus gaf, voordat Hij opsteeg naar de hemel, aan zijn leerlingen de opdracht het Evangelie te verkondigen aan de hele wereld en alle volken te dopen:
"Ga uit over de hele aarde en verkondig het Evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden, wie niet gelooft, zal veroordeeld worden" (Mc. 16, 15-16).
"Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dan, onderwijst alle volken en doopt hen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Zie, Ik zal met u zijn alle dagen tot aan het einde van de wereld" (Mt. 28, 18-20) Vgl. Lc. 24, 46-48 Vgl. Joh. 17, 18 Vgl. Joh. 20, 21 Vgl. Hand. 1, 8 .
De universele zending van de Kerk wordt geboren uit het gebod van Jezus Christus en in de loop der eeuwen gerealiseerd door de verkondiging van het mysterie van God, Vader, Zoon en Heilige Geest, en van het mysterie van de menswording van de Zoon, als heil brengende gebeurtenis voor heel de mensheid. Dat is de fundamentele inhoud van de christelijke geloofsbelijdenis:
"Ik geloof in één God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar is.
Ik geloof in één Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader. God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God.
Geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader en door Wie alles geschapen is.
Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil, uit de hemel neergedaald.
Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden.
Hij werd voor ons gekruisigd, Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven.
Hij is verrezen op de derde dag volgens de Schriften.
Hij is opgestegen ten hemel, zit aan de rechterhand van de Vader.
Hij zal wederkomen in heerlijkheid, om te oordelen levenden en doden, en aan zijn Rijk komt geen einde.
Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit de Vader en de Zoon.
Die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt, die gesproken heeft door de profeten.
Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk.
Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden.
Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk." 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381)
In de loop van de eeuwen heeft de Kerk trouw het Evangelie van Jezus Christus verkondigd en er getuigenis van afgelegd. Maar aan het einde van het tweede millennium is die zending nog verre van voltooid. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 1 Daarom zijn de woorden van de apostel Paulus over de missionaire opdracht van elke gedoopte gelovige nu actueler dan ooit: "De verkondiging van het Evangelie is voor mij geen reden te roemen, het is een plicht die op mij rust. Wee mij als ik het Evangelie niet verkondig!" (1 Kor. 9, 16). Vandaar de bijzondere aandacht van het Leergezag om redenen te geven voor en ondersteuning aan de zending van de Kerk tot evangelisering, bovenal in relatie tot de religieuze tradities van de wereld. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965) Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990)
Met het oog op de waarden waarvan deze godsdiensten getuigen en die zij aan de mensheid aanbieden, verklaart het Tweede Vaticaans Concilie met een open en positieve benadering ten aanzien van de betrekking van de Kerk met niet-christelijke religies: "De katholieke Kerk verwerpt niets van wat waar en heilig is in deze godsdiensten. Zij heeft hoge achting voor de levens- en gedragswijze, de voorschriften en het onderricht die, ofschoon in vele opzichten verschillend van haar eigen leerstellingen, niettemin een straal weerspiegelen van die waarheid die alle mensen verlicht. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2 Voortgaande in deze gedachtelijn maakt de verkondiging van Jezus Christus, "de weg, de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6), door de Kerk, vandaag de dag ook gebruik van de interreligieuze dialoog. Een dergelijk gesprek vervangt zeker niet de missio ad gentes, maar begeleidt haar veeleer, in de richting van dat "mysterie van de eenheid" waaruit "volgt dat alle mannen en vrouwen die gered zijn, delen, weliswaar onderscheiden, in hetzelfde geheim van de verlossing in Jezus Christus door de Heilige Geest". Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog, Reflecties en oriƫntaties over interreligieuze dialoog en de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus, Dialoog en Verkondiging (19 mei 1991), 29 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Het gesprek tussen de godsdiensten, dat deel uitmaakt van de zending van de Kerk tot evangelisering Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 55 , vereist een houding van begrip en een relatie van onderlinge kennis en wederzijdse verrijking, in gehoorzaamheid aan de waarheid en met achting voor de vrijheid. Vgl. Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog, Reflecties en oriƫntaties over interreligieuze dialoog en de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus, Dialoog en Verkondiging (19 mei 1991), 9
De praktijk en de theoretische verdieping van de dialoog tussen het christelijke geloof en de andere godsdienstige tradities werpen nieuwe vragen op waarop men probeert in te gaan door nieuwe wegen van onderzoek in te slaan, voorstellen te ontwikkelen en gedragswijzen te stimuleren die een nauwgezet onderscheidingsvermogen vereisen. De thans voorliggende verklaring wil de bisschoppen, theologen en alle katholieke gelovigen ten aanzien van deze thematiek enkele fundamentele elementen van de christelijke leer in herinnering brengen, die het theologisch onderzoek moeten helpen bij het ontwikkelen van oplossingen die overeenstemmen met het geloofsgoed en die antwoord geven op de culturele behoeften van onze tijd.
De taal waarin deze verklaring is opgesteld komt overeen met haar doel. Dit is niet: op organische wijze de problematiek van de uniciteit en de heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en van de Kerk te behandelen of oplossingen aan te dragen voor vragen die door de theologen vrij bediscussieerd worden. De verklaring wil veeleer de leer van het katholieke geloof ten aanzien van deze thematiek opnieuw presenteren, en tegelijkertijd enkele wezenlijke problemen aanstippen die open blijven staan voor verdere verdieping, en bepaalde onjuiste of tweeduidige posities afwijzen. Om die reden grijpt de verklaring terug naar de leer die in vroegere documenten van het Leergezag is onderwezen met het doel die waarheden te bekrachtigen die tot het geloofsgoed van de Kerk horen.
De voortdurende missionaire verkondiging van de Kerk wordt tegenwoordig bedreigd door relativistische theorieën, die het religieuze pluralisme niet slechts de facto, maar ook de iure (of in principe) willen rechtvaardigen. Als gevolg daarvan worden waarheden beschouwd als achterhaald, zoals bijvoorbeeld het definitieve en volledige karakter van de openbaring van Jezus Christus, de aard van het christelijke geloof in verhouding tot de innerlijke overtuiging in de andere religies, de inspiratie van de boeken van de Heilige Schrift, de personele eenheid tussen het eeuwige Woord en Jezus van Nazareth, de eenheid van de heilsorde van het vleesgeworden Woord en de Heilige Geest, de uniciteit en de heilbrengende universaliteit van Jezus Christus, de universele bemiddeling van het heil door de Kerk, de onscheidbaarheid - zij het in onderscheid - tussen het rijk van God, het rijk van Christus en de Kerk, de subsistentie van de ene Kerk van Christus in de katholieke Kerk.
De wortels van deze opvattingen zijn te vinden in bepaalde vooronderstellingen van zowel wijsgerige alsook theologische aard die het begrip en de aanvaarding van de geopenbaarde waarheid belemmeren. Enkele daarvan zijn: de overtuiging dat de goddelijke waarheid niet te vatten en uit te spreken is, zelfs niet door de christelijke openbaring; de relativistische houding tegenover de waarheid, volgens welke dat wat voor de een waar is, het voor een ander niet zou zijn; de radicale tegenstelling die tussen de logische denkwijze in het Avondland en de symbolische denkwijze in het Oosten bestaat; het subjectivisme van hen die het verstand als enige bron van kennis aanvaarden en die aldus het vermogen verliezen "de blik naar boven te keren om het avontuur aan te gaan, tot de waarheid van het zijn te komen"; H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de verhouding van Geloof en Rede, Fides et Ratio (14 sept 1998), 5 de moeilijkheid te begrijpen en te aanvaarden dat er in de geschiedenis definitieve en eschatologische gebeurtenissen zijn; het beroven van de gebeurtenis van de menswording van de eeuwige Logos in de tijd van haar metafysische dimensie, die wordt teruggebracht tot een loutere verschijning van God in de geschiedenis; het eclecticisme van hen die in het theologisch onderzoek ideeën overnemen die uit verschillende wijsgerige en religieuze stromingen stammen, zonder zich te bekommeren om hun logica en systematische samenhang alsmede om de verenigbaarheid met de christelijke waarheid; tenslotte de tendens de heilige Schrift te lezen en te verklaren zonder rekening te houden met de overlevering en het kerkelijke Leergezag.
Wanneer men van dergelijke vooronderstellingen uitgaat die in verschillende nuanceringen nu eens als beweringen, dan weer als hypothesen optreden, worden theologische voorstellen uitgewerkt waarin de christelijke openbaring en het mysterie van Jezus Christus en van de Kerk hun karakter als absolute en universele heilswaarheid verliezen of er minstens een schaduw van twijfel en onzekerheid overheen werpen.