LA SOLENNITàOp het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van
Rerum Novarum
(Soort document: Paus Pius XII - Radiotoespraak)
Paus Pius XII -
1 juni 1941
ARTIKEL 1 - Het gebruik van de stoffelijke goederen
De beginselen van Rerum novarum zijn nog even waar en vruchtbaar
De encycliek
Paus Leo XIII - Encycliek
Rerum Novarum
Over kapitaal en arbeid
(15 mei 1891) geeft over den eigendom en over het onderhoud van de mens beginselen aan, die met het verloop van de tijd niets hebben ingeboet van hun oorspronkelijke kracht en die ook heden nog, na vijftig jaren, hun innerlijke vruchtbaarheid bewaard hebben en hun levenwekkende kracht uitstralen. Wij zelf hebben in onze encycliek
Paus Pius XII - Encycliek
Sertum Laetitiae
Bij gelegenheid van 150 kerkelijke hiërarchie in de Verenigde Staten van Amerika
(1 november 1939), die gericht was tot de Bisschoppen van de Verenigde Staten van Noord Amerika, ieders aandacht gevraagd voor hun grondslag, die, zoals wij zeiden, gelegen is in de opstelling van de onvervreemdbare eis:
”dat de goederen die God heeft geschapen voor alle mensen, op billijke wijze aan allen ten goede komen, volgens de beginselen van de rechtvaardigheid en de liefde.”
Het fundamentele recht van allen op het gebruik van de stoffelijke goederen
Ieder mens, als redelijk wezen, heeft inderdaad van nature het fundamentele recht om van de stoffelijke goederen van de aarde gebruik te maken, terwijl het aan de menselijke wil en aan de rechtsvormen van de volken wordt overgelaten om de daadwerkelijke verwezenlijking hiervan nader te regelen. Dat recht van de enkeling kan op geen enkele wijze worden opgeheven, ook niet door andere, zekere en erkende rechtstitels op de stoffelijke goederen. De natuurlijke orde, die in God haar oorsprong vindt, vraagt zonder twijfel ook het privaat eigendomsbezit en de vrijheid van onderlinge uitwisseling van de goederen door middel van ruil en schenking, evenals de regelende bevoegdheid van het openbaar gezag ten aanzien van die beide instellingen. Dit alles blijft echter ondergeschikt aan het natuurlijke doel van de stoffelijke goederen, en het kan niet los gemaakt worden van het oorspronkelijke en fundamentele recht, dat voor allen het gebruik van de goederen openstelt; veeleer moet het dienen om er de verwezenlijking van mogelijk te maken in overeenstemming met zijn doel. Alleen zó zal men kunnen en moeten bereiken, dat eigendom en gebruik van de stoffelijke goederen voor de samenleving vruchtbare vrede en bestendigheid van leven betekenen, en geen onzekere toestanden te voorschijn roepen, die strijd en afgunst verwekken, en overgelaten worden aan het geweld van het onbarmhartig spel tussen kracht en zwakheid.
Het verband tussen dit recht en den plicht van godsdienstige en zedelijke volmaking van de mens
Het ingeboren recht op het gebruik van de stoffelijke goederen, juist omdat het nauw samenhangt met de waardigheid en de andere rechten van de mens, geeft hem, in de vorm dien wij boven aangaven, een zekere stoffelijke basis, die voor hem van het hoogste belang is om zijn zedelijke plichten te kunnen vervullen. De bescherming van dat recht zal de persoonlijke waardigheid van de mens verzekeren, en zal het hem vergemakkelijken zich in billijke vrijheid toe te leggen op die reeks vaststaande verplichtingen en beslissingen, waarvoor hij onmiddellijk verantwoordelijk is tegenover zijn Schepper, en er ook aan te voldoen. Er rust namelijk op de mens de volstrekt persoonlijke plicht om zijn stoffelijk en geestelijk leven te bewaren en het zo volmaakt mogelijk te ordenen, om het godsdienstige en zedelijke doel te bereiken, dat God aan alle mensen heeft aangewezen en hun heeft gesteld tot hoogste norm, die altijd en in alle omstandigheden verplichtend blijft en aan alle andere verplichtingen voorafgaat.
De plicht van de openbare macht om de onaantastbare rechten van de mens te beschermen
Het is de wezenlijke taak van iedere openbare macht om het onaantastbare gebied van de rechten van de mens te beschermen en hem de vervulling van zijn plichten te vergemakkelijken. Is het wellicht niet juist dat, wat mede beoogd wordt met de zuivere betekenis van het
algemeen welzijn, welks bevordering de staat tot taak heeft? Hieruit volgt, dat de zorg voor een dusdanig
algemeen welzijn niet een zó uitgebreide macht over de leden van de gemeenschap met zich meebrengt, dat het openbaar gezag uit kracht daarvan het recht zou hebben om de ontwikkeling van de boven beschreven handelwijze van de enkeling te beknotten, om rechtstreeks te beslissen over het begin of (tenzij in geval van rechtmatige straf) over het einde van het menselijke leven, om volgens eigen inzicht de wijze te bepalen van zijn lichamelijk, geestelijk, godsdienstig en zedelijk leven in tegenstelling met de persoonlijke plichten en rechten van de mens, noch ook om tot dat doel het natuurlijke recht op de stoffelijke goederen af te schaffen of van zijn uitwerking te beroven. Als men een dergelijke uitgebreidheid van zijn macht afleidt uit de zorg voor het algemeen welzijn, betekent dat, men den zin zelf van het algemeen welzijn verdraait, en men komt tot de dwaling te beweren, dat het eigenlijke doel van de mens op aarde de gemeenschap is, dat de gemeenschap doel in zicht is, dat de mens geen ander leven heeft dat hem wacht buiten het leven, dat hier beneden eindigt.
Het ware doel van de nationale economie
Ook het nationale economie, zoals ze de vrucht is van de werkzaamheid van mensen, die samenwerken in een staatsverband, heeft geen ander doel dan zonder onderbreking de stoffelijke omstandigheden te verzekeren, waarin zich het individuele leven van de burgers volledig kan ontwikkelen. Waar dit op een duurzame wijze wordt bereikt, daar zal een volk in waarheid economisch rijk zijn, omdat het algemene welzijn en, als gevolg daarvan, het persoonlijke recht dat allen bezitten op het gebruik van de aardse goederen, op die wijze verwezenlijkt worden in overeenstemming met de bedoeling van de Schepper.
Waarin de economische rijkdom van een volk eigenlijk bestaat
Vandaar, beminde zonen, zal het u gemakkelijk vallen om in te zien, dat de economische rijkdom van een volk eigenlijk niet bestaat in de overvloed van goederen, gemeten volgens een waardeschatting die louter en alleen stoffelijk is, maar veeleer hierin, dat een zodanige overvloed de stoffelijke basis betekent en ook inderdaad legt, die voldoende is voor de nodige persoonlijke ontwikkeling van zijn leden. Als een dergelijke rechtvaardige verdeling van de goederen niet zou worden verwezenlijkt of slechts op onvolmaakte wijze tot stand zou worden gebracht, dan zou het ware doel van de nationale economie niet worden bereikt; immers, al zou er ook een gelukkige overvloed van goederen ter beschikking staan, als het volk niet in de gelegenheid zou worden gesteld om er in te delen, dan zou het economisch niet rijk maar arm zijn. Laat men er zich echter op toe leggen om die rechtvaardige verdeling werkelijk en op een duurzame wijze te verwezenlijken, en men zal een volk krijgen, dat, ook al beschikt het over minder goederen, economisch gezond zal worden en blijven.
Hoe nuttig de herinnering aan deze fundamentele begrippen is
Het lijkt ons bijzonder opportuun om die fundamentele begrippen, die betrekking hebben op de rijkdom en de armoede van de volkeren, op de huidige dag in uw overweging aan te bevelen, nu de neiging bestaat om die rijkdom en armoede af te meten en te beoordelen volgens een zuiver kwantitatieve maatstaf en norm, die uitgaan ofwel van de ruimte, ofwel van de overvloed van de goederen. Als men daarentegen het doel van de nationale economie zuiver afmeet, dan zal het een lichtbaken worden voor het streven van de staatslieden en de volken, en het zal voor hen uitstralen, zodat ze uit eigen beweging een weg zullen betreden, die niet een voortdurend aantasten zal vragen van goed en bloed, maar vruchten van vrede en algemeen welzijn zal opleveren.
© 1941, Ecclesia Docens 0144, uitg. Gooi & Sticht, Hilversum