
H. Paus Johannes Paulus II - 5 oktober 1995
Het lijkt alsof hoop en vertrouwen thema's zijn, die boven de doelstellingen van de Verenigde Naties uitgaan. Toch is dat in werkelijkheid niet zo, want aan de politieke activiteiten van de naties, hoofdpunt van zorg voor hun organisatie, zit ook altijd de transcendente en geestelijke dimensie van de menselijke ervaring, en zij kunnen hieraan niet voorbij gaan zonder schade te berokkenen aan de zaak van de mens en aan de vrijheid van de mens. Alles wat de mens kleineert, brengt schade toe aan de zaak van de vrijheid. Om aan het einde van deze eeuw van het leed onze hoop en ons vertrouwen te herwinnen, moeten wij weer oog krijgen voor die transcendente horizon der mogelijkheden, waarop de menselijke geest aanstuurt.
Geachte dames en heren!
Ik sta hier voor u, zoals mijn voorganger paus Paulus VI, precies dertig jaar geleden: niet als iemand die wereldlijke macht heeft - dat waren zijn woorden -, noch als religieus leider, die om bijzondere privileges voor zijn gemeenschap vraagt. Ik sta hier voor u als een getuige: een getuige voor de waardigheid van de mens, een getuige voor de hoop, een getuige voor het geloof, dat het lot van elke natie in de hand van een barmhartige voorziening ligt.
We mogen niet bang zijn voor de toekomst. We mogen niet bang zijn voor de mens. Het is geen toeval dat wij ons hier bevinden. Ieder afzonderlijk mens is geschapen naar het 'beeld en gelijkenis' van degene, die de oorsprong is van alles wat leeft. Wij bezitten de gaven van wijsheid en deugd. Met die gaven en met de hulp van Gods genade kunnen wij in de komende eeuwen voor het volgende millennium een beschaving opbouwen, een ware cultuur van de vrijheid, die de mens waardig is. Dat kunnen en moeten wij! En door dat te doen, zullen wij ons ervan bewust kunnen worden dat de tranen van deze eeuw het fundament hebben gelegd voor een nieuwe lente van de menselijke geest.
New York, 5 oktober 1995
Johannes Paulus II