Een van de grootste paradoxen van onze tijd is dat de mens, die onder een vertrouwen uitstralende handhaving van zijn 'rijpheid' en' autonomie' was begonnen aan het tijdperk dat wij de 'moderne tijd' noemen, het einde van de twintigste eeuw met angst voor zichzelf tegemoet gaat, geschrokken van hetgeen waartoe hij in staat is, met angst voor de toekomst. De tweede helft van deze eeuw heeft inderdaad het ongekende fenomeen beleefd - in het zicht van de dreiging van een nucleaire oorlog - van een mensheid die zelfs in het ongewisse verkeerde over de mogelijkheid van een toekomst. Dit gevaar lijkt, godzijdank, te zijn bezworen; en op internationaal niveau moet met vastberadenheid alles uit de weg worden geruimd, wat dit gevaar weer dichterbij kan brengen, zoniet acuut kan laten worden. Toch blijven de ongerustheid over de toekomst en de angst ervoor bestaan. Om het thans voor de deur staande millennium getuige te kunnen laten zijn van een nieuwe bloei van de menselijke geest, die wordt ondersteund door een ware cultuur van de vrijheid, moet de mensheid leren de angst te overwinnen. Wij moeten leren, niet bang te zijn, en een geest van hoop en vertrouwen te hervinden. Hoop is geen oppervlakkig optimisme, dat wordt gedicteerd door het naïeve vertrouwen, dat de toekomst altijd beter is dan het verleden. Hoop en vertrouwen vormen de voorwaarde voor een verantwoordelijke arbeidzaamheid, en zij vinden een voedingsbodem in het diepste heiligdom van het geweten, waarin de mens" alleen is met God"
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 16 en daarom voelt, dat hij niet alleen gelaten wordt met de raadselen van het bestaan, omdat de liefde van de schepper hem begeleidt!
Het lijkt alsof hoop en vertrouwen thema's zijn, die boven de doelstellingen van de Verenigde Naties uitgaan. Toch is dat in werkelijkheid niet zo, want aan de politieke activiteiten van de naties, hoofdpunt van zorg voor hun organisatie, zit ook altijd de transcendente en geestelijke dimensie van de menselijke ervaring, en zij kunnen hieraan niet voorbij gaan zonder schade te berokkenen aan de zaak van de mens en aan de vrijheid van de mens. Alles wat de mens kleineert, brengt schade toe aan de zaak van de vrijheid. Om aan het einde van deze eeuw van het leed onze hoop en ons vertrouwen te herwinnen, moeten wij weer oog krijgen voor die transcendente horizon der mogelijkheden, waarop de menselijke geest aanstuurt.