26 oktober 2004
Een uitgelezen context voor het maken van de onderscheiding is het functioneren van het democratische systeem, dat tegenwoordig door velen in agnostische en relativistische termen begrepen wordt, wat leidt tot het geloof dat waarheid iets is dat door de meerderheid bepaald wordt en afhankelijk is van politieke evenwichten Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 46. In dergelijke omstandigheden is het maken van onderscheid bijzonder moeilijk, vooral in domeinen zoals dat van de objectiviteit en de juistheid van informatie, van wetenschappelijk onderzoek of van economische keuzes die het leven van de armen beïnvloeden. Het maken van onderscheid is evenzeer bijzonder veeleisend wanneer het gaat over realiteiten die betrekking hebben op fundamentele en onvermijdelijke morele plichten, zoals de heiligheid van het leven, de onontbindbaarheid van het huwelijk, de bevordering van het gezin gebaseerd op een huwelijk tussen man en vrouw.
In dergelijke situaties zijn bepaalde fundamentele criteria nuttig: het onderscheid én tegelijk het verband tussen de wettelijke en de zedelijke orde; trouw aan de eigen identiteit én tegelijk de bereidheid tot dialoog met iedereen; de noodzaak voor de christen om bij het beoordelen en bij het sociale engagement te verwijzen naar de observantie van drie onscheidbare waarden: natuurlijke waarden, met respect voor de legitieme autonomie van de tijdelijke realiteiten; morele waarden, die een bewustzijn bevorderen van de intrinsiek ethische dimensie van elk sociaal en politiek vraagstuk; bovennatuurlijke waarden, gericht op het vervullen van zijn plichten in de geest van het Evangelie van Jezus Christus.
Wanneer — in domeinen of realiteiten die betrekking hebben op fundamentele ethische plichten — legislatieve of politieke keuzes worden voorgesteld die in strijd zijn met de christelijke principes en waarden, leert het magisterium dat “een goed gevormd christelijk geweten niet toelaat om te stemmen voor een politiek programma of een individuele wet die de fundamentele inhoud van het geloof en de zeden tegenspreekt” Congregatie voor de Geloofsleer, Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek (24 nov 2002), 4. In gevallen waar het niet mogelijk is om de implementatie van dergelijke politieke programma’s te vermijden of om dergelijke wetten te blokkeren of te abrogeren, leert het magisterium dat een parlementaire vertegenwoordiger, van wie de persoonlijke absolute oppositie tegen deze programma’s of wetten duidelijk en bij iedereen bekend is, op een legitieme wijze voorstellen mag steunen die gericht zijn op het beperken van de schade veroorzaakt door dergelijke programma’s of wetten en op het inperken van hun negatieve gevolgen op het vlak van de cultuur en de publieke moraal. Een typisch voorbeeld van dergelijk geval is een wet die abortus zou toelaten H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 73. De stem van de vertegenwoordiger kan in geen geval worden geïnterpreteerd als een ondersteuning van een onrechtvaardige wet maar enkel als een bijdrage tot het reduceren van de negatieve gevolgen van een legislatieve maatregel waarvan de volledige verantwoordelijkheid ligt bij hen die deze maatregel in het leven hebben geroepen.
Geplaatst voor de talrijke situaties waarin fundamentele en onontkoombare morele plichten een rol spelen, moet in herinnering worden gebracht dat het christelijke getuigenis moet worden beschouwd als een fundamentele plicht die zelfs kan leiden tot het opofferen van zijn eigen leven, tot martelaarschap in de naam van de liefde en de menselijke waardigheid Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de roeping en de zending van de leken in de Kerk, Christifideles laici (30 dec 1988), 39 . De geschiedenis van de voorbije twintig eeuwen, evenals dat van de laatste eeuw, staat bol van martelaars voor de christelijke waarheid, getuigen van het geloof, de hoop en de liefde gebaseerd op het Evangelie. Martelaarschap is het getuigenis van iemand die persoonlijk gelijkvormig is geworden met de gekruisigde Jezus, uitgedrukt in de hoogste vorm van het vergieten van zijn bloed volgens de leer van het Evangelie: indien “een graankorrel (...) op de akkergrond valt en sterft (...) brengt hij rijke vruchten voort” (Joh. 12, 24).
Het politieke engagement van katholieken wordt dikwijls geplaatst in de context van het “laïcisme”, namelijk. het onderscheid tussen het politieke en godsdienstige terrein Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 92. Dit onderscheid “is een waarde die bereikt en erkend werd door de katholieke kerk en behoort tot het erfgoed van de hedendaagse beschaving” Congregatie voor de Geloofsleer, Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek (24 nov 2002), 6. De katholieke morele leer verwerpt echter duidelijk het perspectief van een laïcisme begrepen als een autonomie ten opzichte van de zedelijke wet: “in feite verwijst dergelijk ‘laïcisme’ op de eerste plaats naar de houding van de menselijke persoon die de waarheden respecteert die afgeleid zijn van de natuurlijke kennis in verband met het leven van de mens in de maatschappij, zelfs indien dergelijke waarheden door een specifieke religie worden hooggehouden, aangezien waarheid één is” Congregatie voor de Geloofsleer, Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek (24 nov 2002), 6. Een eerlijke zoektocht naar waarheid, die gebruik maakt van legitieme middelen om de morele waarheden betreffende het sociale leven — rechtvaardigheid, vrijheid en respect voor het leven en voor andere mensenrechten — te bevorderen en te verdedigen, is een recht en een plicht voor alle leden van een sociale en politieke gemeenschap.
Wanneer het magisterium van de Kerk tussenkomt in vraagstukken over het sociale en het politieke leven, houdt zij niet op met de vereisten na te leven voor een juist begrepen laïcisme, omdat “het Magisterium van de Kerk niet wenst om politieke macht uit te oefenen of om de vrijheid van mening van katholieken over contingente vragen te elimineren. Zij wil integendeel — in overeenstemming met haar eigen functie — het geweten van de gelovigen, in het bijzonder van hen die betrokken zijn in het politieke leven, instrueren en verlichten, zodat hun acties steeds de integrale bevordering van de menselijke persoon en het algemeen welzijn mogen dienen. De sociale leer van de Kerk is geen inmenging in de regering van de afzonderlijke landen. Zij vestigt wel de plicht van de katholieke lekengelovigen om moreel consistent te zijn, in het binnenste van hun geweten, dat enig en ondeelbaar is” Congregatie voor de Geloofsleer, Activiteiten en het gedrag van de Katholieken op het gebied van de politiek (24 nov 2002), 6.