26 oktober 2004
De menselijke persoon beschouwen als het fundament en het doel van de politieke gemeenschap betekent op de eerste plaats werken aan de erkenning van en het respect voor de menselijke waardigheid door het beschermen en bevorderen van fundamentele en onvervreemdbare mensenrechten: "In onze tijd wordt het algemeen welzijn bovenal gewaarborgd door het vrijwaren van persoonlijke rechten en plichten". H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 60 Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2237 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredeszondag 2000, Vrede op aarde (8 dec 1999), 6 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, De mensheid heeft moed nodig voor de toekomst, Voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de wereldorganisatie (5 okt 1995), 3 De mensenrechten bevatten een beknopt overzicht van de principiële morele en juridische vereisten die de constructie van een politieke gemeenschap moeten schragen. Deze vereisten vormen een objectieve norm waarop het positief recht is gebaseerd en die niet door de politieke gemeenschap mag worden ontkend, omdat de menselijke persoon in zijn existentie en in zijn finaal doel de politieke gemeenschap voorafgaat. Het positief recht moet garanderen dat aan de fundamentele menselijke behoeften wordt voldaan.