26 oktober 2004
De openbaring in Christus van het mysterie van God als drie-ene liefde is tegelijk de openbaring van de roeping van de menselijke persoon tot de liefde. Deze openbaring werpt licht op elk aspect van de persoonlijke waardigheid en vrijheid van man én vrouw, evenals op de diepten van hun intrinsieke sociale natuur. “Een persoon zijn naar beeld en gelijkenis van God (...) houdt dus ook het bestaan in een relatie in, in een relatie tot de andere ‘ik’” H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 7, want God zelf, die één en drie-een is, is de gemeenschap van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
In de liefdesgemeenschap die God is en waarin de drie goddelijke personen elkaar wederzijds beminnen en de Enige God vormen, wordt de menselijke persoon geroepen om de oorsprong en het doel van zijn bestaan en van de geschiedenis te ontdekken. In de pastorale constitutie Gaudium et spes leren de concilievaders dat “wanneer de Heer Jezus Christus zijn Vader bidt, dat ‘allen één mogen zijn (...) zoals Wij één zijn’ (Joh. 17, 21-22), Hij perspectieven opent die voor de menselijke geest ontoegankelijk zijn en Hij zinspeelt op een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke personen en de eenheid van de kinderen Gods in waarheid en liefde. Deze gelijkenis wijst erop dat de mens, die op aarde het enige schepsel is dat om zichzelf door God gewild is, zichzelf niet volledig kan vinden tenzij in de oprechte gave van zichzelf Vgl. Lc. 17, 33 ” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24.