
H. Paus Paulus VI - 13 mei 1967
SIGNUM MAGNUM Over de verering en navolging van de heilige maagd Maria, moeder van de Kerk en toonbeeld van alle deugden |
|||
► | Getrouwe imitatie van de deugden van de Heilige Maria |
Evenwel, noch de genade van de goddelijke Verlosser, noch de machtige voorspraak van zijn moeder en van ons aller geestelijke moeder, noch haar hoog verheven heiligheid vermogen ons de haven van het heil binnen te trekken, als daar niet onze onveranderlijke wil aan beantwoordt om zowel Jezus Christus als de maagd en moeder van God te eren door een godvruchtige navolging van de deugden waarin beiden zich hebben onderscheiden.
Wij moeten dus allen vol eerbied de voorbeelden van goedheid navolgen die de hemelse moeder ons heeft nagelaten; dat is het tweede aspect waarop wij, eerbiedwaardige broeders, uw aandacht zouden willen vestigen en die van de gelovigen die aan uw herderlijke zorg zijn toevertrouwd, opdat zij zonder moeite gehoorzamen aan de aansporing van de vaders van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie:
Laten de gelovigen, eraan denken, dat de echte devotie niet uit een steriele en voorbijgaande gemoedsstemming, noch uit bedrieglijke lichtgelovigheid bestaat, maar dat zij voortkomt uit het ware geloof waardoor wij tot de erkenning worden gebracht van de verhevenheid van de moeder van God en tot een kinderlijke liefde jegens haar en tot navolging van haar deugden worden opgewekt. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 67 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 81, a. 1, ad 1 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 25, a. 1 en 5
De navolging van Jezus Christus is ongetwijfeld de koninklijke weg die wij moeten afleggen om heiligheid van leven te verkrijgen en om naargelang van onze krachten de absolute volmaaktheid van de hemelse Vader in ons te laten afspiegelen. Heeft de katholieke Kerk steeds aan deze allerhoogste waarheid vastgehouden, zij heeft van de andere kant niet minder bevestigd, dat de navolging van de heilige maagd, verre van dat zij ons afleidt van de trouwe navolging van Christus, deze juist aangenamer en gemakkelijker maakt, omdat de allerheiligste maagd immers, door zich steeds naar Gods wil te schikken, verdiend heeft om als eerste van allen die lof te horen die haar Zoon aan zijn leerlingen heeft gebracht:
Want mijn broeder, mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil volbrengen van mijn Vader in de hemel. (Mt. 12, 50)
Daarom geldt ook voor de navolging van Christus deze algemene regel: door Maria tot Jezus. Laat ons geloof hierdoor niet in verwarring worden gebracht, alsof een dergelijke hulp van haar die ons in alles behalve in zonde gelijk is onze waardigheid te kort zou doen en de intimiteit en directheid van onze verhouding van aanbidding en vriendschap met de Zoon van God zou hinderen. Laten wij veeleer erkennen, dat de goedheid en mensenliefde van God, onze Heiland, (Tit. 3, 4) die genadig heeft neergezien op onze ellende, zo wezensvreemd aan zijn oneindige heiligheid, ons in zijn moeder een navolgenswaardig voorbeeld heeft gegeven van diezelfde heiligheid. Vóór alle mensen vormt zij immers het schitterendste en aan ons meest nabije voorbeeld van die volledige gehoorzaamheid, waarmee wij ons in liefde en van harte aan de besluiten van de eeuwige Vader onderwerpen; en zoals wij heel goed weten, heeft Christus zelf deze volmaakte gehoorzaamheid aan de goddelijke wil tot het ideaal van de menselijke levenshouding gemaakt, toen hij zei: Ik doe altijd wat Hem behaagt. (Joh. 8, 29)
Als wij dus de nederige maagd van Nazareth beschouwen, schitterend in het licht van haar eigenschappen en deugden, zien wij haar als de nieuwe Eva, Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 22, 4: PG 7, 959 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 56 als de verheven dochter van Sion, als het hoogtepunt van het Oude Verbond en de dageraad van het Nieuwe Verbond, waarin die volheid van de tijd (Gal. 4, 4) gestalte heeft gekregen, die God de Vader reeds vooraf heeft vastgesteld om zijn Zoon in deze wereld te zenden. Want meer dan ooit de aartsvaders en profeten, meer dan die wetsgetrouwe en vrome Simeon, heeft zij Israëls vertroosting... de Gezalfde des Heren (Lc. 2, 25-26) afgesmeekt en verwacht en zijn komst in de grote lofzang Magnificat bezongen, toen Hijzelf in haar vlekkeloze schoot afdaalde om het vlees aan te nemen. Terecht stelt Christus' Kerk Maria dus als het voorbeeld waarvan de navolging voor ons de meest waardige wijze vormt om het Woord van God in ons te ontvangen; zoals de heilige Augustinus het zeer juist heeft uitgedrukt:
Maria is dus zaliger, omdat zij het geloof in Christus, dan omdat zij het vlees van Christus heeft ontvangen ... ; zelfs haar moederlijke verwantschap zou Maria niets gebaat hebben, als zij er haar geluk niet eerder in had gezocht Christus in haar hart dan Hem in haar schoot te dragen. H. Augustinus, Preken, Sermones. 215, 1: PL 38, 1074
Haar kunnen de Christenen dus als het voorbeeld beschouwen dat ten grondslag moet liggen aan de bescheiden en tegelijk edelmoedige vervulling van de plichten die ieder in dit leven van God krijgt toevertrouwd, teneinde voor zichzelf of voor de anderen het eeuwig heil te verwerven.
Ik mag u dus aansporen: volgt mij na, zoals ook ik Christus navolg. (1 Kor. 4, 16) Ongetwijfeld kan de Moeder van de Kerk met nog groter recht dan de heilige apostel Paulus, die deze woorden heeft geschreven, hiermee de menigten christenen aansporen die haar, in gelovige en liefdevolle harmonie met vroegere geslachten, eensgezind zalig prijzen. Vgl. Lc. 1, 48 Het is een uitnodiging die wij met open hart dienen te aanvaarden.
Het komt ons voor, dat de christenen juist heden een boodschap van het hoogste belang ontvangen van haar, die vrij is van de erfsmet en in elk opzicht boven allen in heiligheid uitmunt en die met haar Zoon heeft meegewerkt bij het herstel van het bovennatuurlijk leven in de zielen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 61 Want in de religieuze aanschouwing van Maria ontvangen zij een stimulans tot vertrouwvol gebed, tot boete en tot de heilige vreze van God. En dit bewerkt tegelijkertijd, dat zij zich veelvuldiger in herinnering brengen, dat Jezus Christus de spoedige komst van het rijk van God met deze woorden heeft aangekondigd: Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap, (Mc. 1, 15) Vgl. Mt. 3, 2 Vgl. Mt. 4, 17 en dat Hij evenzo ernstig heeft vermaand: Als gij niet tot bekering komt, zult ge allen op dezelfde wijze omkomen. (Lc. 13, 5) Bewogen door het verlangen tot liefde en tot genoegdoening voor de beledigingen die Gods heiligheid en gerechtigheid in de wereld worden aangedaan, maar tegelijk door een groot vertrouwen in zijn oneindige erbarming bemoedigd, moeten wij het lijden naar ziel en naar lichaam op ons nemen, om onze eigen zonden en die van onze naasten uit te boeten en om zo de dubbele straf te vermijden, namelijk de zg. poena damni, het verlies van God, het hoogste Goed, en de poena sensus, het eeuwige vuur. Vgl. Mt. 25, 41 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 48
Maar een nog veel grotere stimulans om de voorbeelden van de allerheiligste maagd te volgen, moet voor de Christenen zijn, dat Jezus zelf haar ons ten voorbeeld heeft gesteld, toen Hij haar ons tot moeder gaf. Het is immers normaal, dat kinderen dezelfde gevoelens hebben als hun moeder en dat haar verdiensten en deugden zich in hun karakter weerspiegelen. Zoals iedere mens dit woord van de heilige Paulus op zichzelf kan toepassen: Gods Zoon heeft mij liefgehad en zichzelf voor mij overgeleverd, (20) Vgl. Ef. 5, 2 evenzo kan hij er daarom vast op vertrouwen, dat de goddelijke Verlosser hem ook zijn moeder in geestelijke erfenis heeft nagelaten, te zamen met alle schatten van genade en deugden waarmee Hij haar heeft overstelpt, opdat wij deze door haar machtige voorspraak en door onze ijverige navolging zouden verwerven. Met het volste recht zegt de heilige Bernardus dan ook:
Toen de Heilige Geest in haar kwam, geraakte zij geheel vervuld voor zichzelf; nu diezelfde Geest opnieuw komt, is zij ook voor ons overvol en overstromend van genade. H. Bernardus van Clairvaux, Homilia Super missus est. n. 2: PL 183, 64
Uit datgene wat wij tot hier toe aan de hand van het heilig evangelie en van de katholieke overlevering ter overweging hebben gegeven, is duidelijk genoeg gebleken, dat het geestelijk moederschap van de maagd Maria plaats en tijd overstijgt en geldig is voor de gehele geschiedenis van de Kerk, waarin zij derhalve met haar moederlijke bijstand voortdurend actief tegenwoordig is geweest. Het zal dan ook duidelijk zijn, wat de opinie waard is die men heden ten dage herhaaldelijk hoort verdedigen: dat onze tijd namelijk bij uitstek de mariale tijd zou kunnen worden genoemd. Moet men al toegeven, dat het Christenvolk zich vandaag, door een buitengewone gunst van God, scherper dan vroeger bewust is van de zorgende taak die in het kader van de heilsgeschiedenis aan de allerheiligste maagd is toevertrouwd, men mag dit toch niet zo opvatten alsof vroegere tijden deze waarheid niet duidelijk zouden hebben ingezien en alsof toekomstige tijden haar ooit zouden kunnen ontkennen. Alle tijdperken van de Kerk hebben immers genoten of genieten nog van de moederlijke tegenwoordigheid van de moeder van God omdat de Kerk steeds in een onverbrekelijke band verbonden blijft met het geheim van het mystieke lichaam, van welks Hoofd staat geschreven: Jezus Christus is Dezelfde: gisteren, heden en in eeuwigheid. (Hebr. 13, 8)
Wij zijn ervan overtuigd, eerbiedwaardige broeders, dat de huidige leer van de Kerk over de eredienst van lof, dank en liefde die aan de allerzaligste maagd moet worden gebracht volledig met de leer van het evangelie overeenstemt, zoals zowel de oosterse als de westerse traditie deze nader hebben omschreven en uitgelegd. Daarom koesteren wij de hoop, dat de voorliggende herderlijke aansporing tot een vuriger en actiever vroomheid jegens Maria grootmoedig wordt aanvaard, niet alleen door de christenen die aan uw zorg zijn toevertrouwd, maar ook door hen die weliswaar niet in volledige gemeenschap met de katholieke Kerk leven, maar die niettemin te zamen met ons de dienstmaagd des Heren, de maagd Maria, als de moeder van Gods Zoon vereren.
Moge het onbevlekt hart van de maagd Maria voor alle Christenen schitteren als het voorbeeld van een volmaakte liefde jegens God en de naasten; moge het de gelovigen tot deelneming brengen aan de heilige sacramenten van de Kerk, die hun ziel van de zonde bevrijden en voor zonde vrijwaren; moge het hen opwekken om de ontelbare beledigingen uit te boeten die de goddelijke Majesteit worden aangedaan; Iaat het tenslotte een teken van eenheid zijn en een stimulans om de broederlijke banden te verstevigen tussen alle Christenen in de ene Kerk van Jezus Christus, die, onderricht door de Heilige Geest, in een gevoel van kinderlijke genegenheid (de maagd Maria) als hun allerliefste moeder erkennen en vereren. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53
Bovendien is het dit jaar 25 jaar geleden, dat onze voorganger Pius XII, op 31 oktober 1942,·in een Paus Pius XII - Radiotoespraak
Mais de uma vez
Tot de gelovigen van Portugal bij gelegenheid van de plechtige feestelijkheden ter ere van de H. Maagd die in Fatima vereerd wordt
(31 oktober 1942), de Kerk en de mensheid plechtig aan de moeder van God, Maria, en aan haar onbevlekt hart heeft toegewijd - en wijzelf hebben dat op 21 november 1964 herhaald; Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964), 40-49 daarom sporen wij alle kinderen van de Kerk aan, om deze toewijding aan het onbevlekt hart van de moeder van de Kerk persoonlijk te hernieuwen en om deze prachtige uiting van vroomheid in het dagelijks leven waar te maken door een steeds groter gehoorzaamheid aan de wil van God vgl. de oratie op het feest van het Onbevlekt Hart van de H. Maagd Maria, 22 augustus en door een kinderlijke dienstbaarheid en een getrouwe navolging van de hemelse koningin.
Tenslotte twijfelen wij er niet aan, eerbiedwaardige broeders, of de geestelijkheid en het volk die aan uw zorg zijn toevertrouwd, zullen dank zij uw enthousiasme bereidwillig aan onze aansporing gevolg geven, zodat zij voortaan een vuriger verering tonen jegens de . maagd en moeder van God en in vaster vertrouwen naar haar toegaan, in de zekerheid dat de verheven koningin des hemels en onze allerzoetste moeder nooit ophoudt elk van haar kinderen persoonlijk bij te staan, Christus' Kerk in haar geheel haar hemelse bescherming te verlenen en het gehele menselijk geslacht heilzame hulp te verschaffen. Aan uzelf en aan uw gelovigen verlenen wij volgaarne onze apostolische zegen, als teken van de goddelijke gaven en tot getuigenis van onze genegenheid.
Gegeven te Rome, bij de Sint Pieter, 13 mei 1964 in het vierde jaar van ons pontificaat.
PAUS PAULUS VI