H. Paus Paulus VI - 30 juni 1968
Wij geloven in één God, Vader, Zoon en Heilige Geest, Schepper van al het zichtbare - zoals deze wereld, toneel van ons kortstondig bestaan - en al het onzichtbare - zoals de loutere geesten, die ook engelen heten en tevens Schepper van de geestelijke, onsterfelijke ziel in ieder mens.
Wij geloven, dat deze enige God ook in zich volstrekt één is, zowel in zijn oneindig heilig Wezen als in elk van zijn volmaakte attributen: almacht, onbegrensde kennis, voorzienigheid, wil en liefde. Hij is Die is, zoals Hijzelf aan Mozes heeft geopenbaard, Vgl. Ex. 3, 14 en Hij is Liefde, zoals de apostel Johannes ons voorhoudt. Vgl. 1 Joh. 4, 8
In deze beide namen, Zijn en Liefde, ligt dus op onnaspeurlijke wijze de goddelijke werkelijkheid zelf vervat van Hem die zich kenbaar heeft willen maken aan ons. Toch 'woont Hij in ongenaakbaar licht' Vgl. 1 Tim. 6, 16 en staat Hij in Wezen boven alle namen, alle dingen en alle geschapen geesten. Alleen God zelf kan ons een juist en volledig denkbeeld geven van zijn Zijn, door de openbaring dat Hij Vader, Zoon en Heilige Geest is.
Bij zijn gratie zijn wij geroepen tot deelgenootschap aan zijn eeuwig leven: hier op aarde in het duister van het geloof en hiernamaals in het onvergankelijke licht, het eeuwige leven. De drie Personen - elk voor zich één en hetzelfde goddelijk Wezen - bestaan van eeuwigheid af uit banden van wederkerigheid, die het diepste zaligend leven uitmaken van God, de driewerf heilige, oneindig ver verheven boven al wat wij naar mensenmaat kunnen bedenken. Vgl. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 2. Over de dwalingen van abt Joachim de Fiore, Caput 2. De errore Abbatis Ioachim (11 nov 1215)
Intussen danken wij de goddelijke Goedheid voor het feit, dat talloze gelovigen, ten overstaan van alle mensen, met ons Gods eenheid kunnen betuigen, ook al kennen zij het mysterie van de heilige Drievuldigheid niet.
Wij geloven dus in de Vader, die van eeuwigheid af de Zoon voortbrengt; in de Zoon, het Woord van God, die van eeuwigheid af wordt voortgebracht; in de Heilige Geest, ongeschapen Persoon, die van eeuwigheid af voortkomt uit de Vader en de Zoon als beider Liefde. Tussen de drie goddelijke Personen, coaeternae sibi et coaequales, (onder elkaar gelijk eeuwig en gelijke wezens) Geloofsbelijdenis, Pseudo Athanasiaanse Geloofsbelijdenis, Quicumque (30 nov 429), 1 voltrekt zich in eindeloze weelde, met de opperste luister die het ongeschapen Wezen kenmerkt, Gods zelfzaligende leven binnen diens volkomen eenheid. En immer 'moet men in de Drievuldigheid de Eenheid eren en in de Eenheid de Drievuldigheid'. Geloofsbelijdenis, Pseudo Athanasiaanse Geloofsbelijdenis, Quicumque (30 nov 429), 1
Wij geloven in onze Heer Jezus Christus, de Zoon van God. Hij is het eeuwig Woord, vóór alle tijden geboren uit de Vader, één in Wezen met de Vader, (homo-ousios to Patri) Geloofsbelijdenis, Geloofsbelijdenis volgens de Romeinse doopritus, Twaalf artikelen van het geloof (31 juli 381) en door Hem is alles geschapen. Door dit Woord is alles ontstaan. Hij heeft het vlees aangenomen door toedoen van de Heilige Geest in de schoot van de maagd Maria en is mens geworden. In zijn godheid is Hij dan ook de gelijke van de Vader, in zijn mensheid diens mindere Geloofsbelijdenis, Pseudo Athanasiaanse Geloofsbelijdenis, Quicumque (30 nov 429), 2 en in zichzelf ondeelbaar één, niet door een of andere onmogelijke vereenzelviging van zijn beide naturen, maar door zijn eenheid als Persoon. Geloofsbelijdenis, Pseudo Athanasiaanse Geloofsbelijdenis, Quicumque (30 nov 429), 2
Hij heeft onder ons gewoond, vol genade en waarheid. Hij heeft Gods koninkrijk aangekondigd en gesticht en ons in zichzelf de Vader kenbaar gemaakt. Hij heeft ons zijn nieuwe gebod gegeven: elkaar beminnen zoals Hij ons heeft bemind. Hij heeft ons de weg gewezen van de evangelische zaligheden: armoede naar de geest, zachtzinnigheid, geduld in lijden, dorst naar gerechtigheid, barmhartigheid, zuiverheid van hart, streven naar vrede, vervolging dulden om de gerechtigheid.
Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus als Lam Gods dat de zonden van de wereld op zich neemt en heeft ons door zijn verlossende kruisdood met zijn eigen bloed gered. Hij is begraven en op de derde dag uit eigen kracht verrezen. Door zijn verrijzenis heeft Hij ons deelachtig gemaakt aan het goddelijk leven, dat is: leven uit genade.
Hij is opgestegen ten hemel en zal wederkomen in heerlijkheid om levenden en doden te oordelen, elk naar eigen verdiensten. Eeuwig leven zal het deel zijn van al wie hebben beantwoord aan Gods liefde en barmhartigheid; onblusbaar vuur het deel van al wie zich daartegen ten einde toe hebben verzet.
En aan Zijn Rijk komt geen einde.
Wij geloven in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft, die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt. Hij heeft tot ons gesproken door de profeten en is door Christus tot ons gezonden, na diens verrijzenis en opgang tot de Vader. Hij schenkt de Kerk licht en leven, bescherming en leiding.
Hij Red.: de Kerk loutert de gelovigen, mits ze zich niet aan zijn genade onttrekken. Zijn inwerking tot in het diepste van de ziel biedt een mens de mogelijkheid in te gaan op Christus' uitnodiging: 'Wees volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is' (Mt. 5, 48).
Wij geloven, dat Maria, altijd maagd, de moeder is van het vlees geworden Woord, onze God en Zaligmaker Jezus Christus. Vgl. Concilie van Efese, 2e Brief van Cyrillus van Alexandrië aan Nestorius - 1e Zitting van Cyrillianen op het Concilie van Efeze, Epistula II Cyrilli Alexandrini ad Nestorium (24 feb 430), 2 2e en 3e Brief van Cyrillus van Alexandrië aan Nestorius, DS 251-252 Door deze unieke uitverkiezing is zij, om de verdiensten van haar Zoon, in de hoogste graad deelachtig geworden aan de verlossing: Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53 van iedere smet van erfzonde gevrijwaard Vgl. Z. Paus Pius IX, Dogmatische Bul, Dogmaverklaring van Maria, Onbevlekt Ontvangen, Ineffabilis Deus (8 dec 1854), 22 en meer dan welk ander schepsel overstelpt met genadegaven. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53
Wegens haar nauwe, onverbrekelijke banden met de geheimen van menswording en verlossing Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53.58.61 is de heilige Maagd, de onbevlekte, aan het einde van haar aardse leven met lichaam en ziel in de hemelse heerlijkheid opgenomen Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Constitutie, Dogma verklaring Maria Tenhemelopneming, Munificentissimus Deus (1 nov 1950), 44 en gelijkvormig geworden aan haar verrezen Zoon: voorafspiegeling van wat eens alle rechtvaardigen ten deel zal vallen.
En wij geloven, dat de heilige moeder van God, tweede Eva, moeder van de Kerk, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 53.58.61.63 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964) Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, Over de verering en navolging van de heilige maagd Maria, moeder van de Kerk en toonbeeld van alle deugden, Signum Magnum (13 mei 1967) in de hemel nog steeds haar moederlijke taak vervult voor ieder lid van Christus' lichaam: nog steeds werkt ze mee aan het ontkiemen en groeien van het goddelijk leven in de ziel van alle gelovigen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62 Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, Over de verering en navolging van de heilige maagd Maria, moeder van de Kerk en toonbeeld van alle deugden, Signum Magnum (13 mei 1967)
Wij geloven, dat in Adam allen hebben gezondigd. Door Adams oerzonde is namelijk het mens-zijn, dat alle stervelingen gemeen hebben, in een staat van verval geraakt met alle gevolgen van dien: een heel andere staat dan de oerstaat van onze stamouders, hun staat van heiligheid en gerechtigheid waarin de mens noch kwaad kende noch dood. Wat wij allen ontvangen, is juist dit mens-zijn: geheel vervallen, verstoken van de genade die eens zijn deel was, gekwetst in zijn eigen natuurlijke vermogens, onderworpen aan de heerschappij van de dood.
In deze zin juist wordt ieder mens in zonde geboren. Met het Concilie van Trente belijden wij kortom, dat de erfzonde wordt doorgegeven tegelijk met het mens-zijn, 'niet via navolging, maar via voortplanting', en dat ze dus 'iedereen eigen is'. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 3
Wij geloven, dat onze Heer Jezus Christus ons door zijn kruisoffer heeft vrijgekocht van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden die elk van ons heeft bedreven. Zo is dus, naar het woord van Paulus, 'waar de zonde gewoekerd had, de genade tot nog rijker vrucht' gaan gedijen. Vgl. Rom. 5, 20
Wij geloven in één enkel Doopsel, door Christus ingesteld tot vergeving van de zonden. Dit doopsel moet ook worden toegediend aan kinderen die nog geen enkele persoonlijke zonden hebben kunnen bedrijven. Bij hun geboorte zijn ze immers verstoken van de bovennatuurlijke genade en moeten dus worden herboren tot het goddelijk leven in Christus 'door water en Heilige Geest'. Concilie van Trente, 5e Zitting - Decreet over de erfzonde, Sessio V - Decretum super peccato originali (17 juni 1546), 4
Wij geloven in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk, door Christus gegrondvest op déze rots, die Petrus is. Zij vormt Christus' mystieke lichaam en is zowel een zichtbaar genootschap - een hiërarchisch geordend organisme als een gemeenschap in de geest; zowel aardse Kerk Gods volk onderweg hier beneden - als Kerk die met hemelse gaven is overstelpt; zowel kiem en eerste vrucht van Gods koninkrijk - voortzetting binnen de mensengeschiedenis van het verlossingswerk en het verlossende lijden als Kerk die naar volkomen voleinding streeft in een punt achter de tijd, in de eeuwige heerlijkheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8.5
In de loop der tijden vormt Christus, de Heer, zelf zijn Kerk, door middel van de sacramenten, uitvloeiselen van zijn volheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7.11 Hiermee maakt de Kerk haar leden deelachtig aan het geheim van Christus' dood en verrijzenis, door de genade van de Heilige Geest, die haar het leven schenkt en de kracht tot handelen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 5-6 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7.12.50
Al omvat ze nu ook zondaars, toch is ze heilig, aangezien ze geen ander leven heeft dan het genadeleven. Door te leven vanuit dit leven kunnen haar leden zich heiligen; door zich aan dit leven te onttrekken, komen ze tot zonden en overtredingen, die een hinderpaal vormen voor de uitstraling van de heiligheid van de Kerk. Daarom lijdt de Kerk onder deze zonden en doet ze er boete voor, maar tevens heeft ze de macht haar kinderen ervan te genezen met Christus' bloed en met de gave van de Heilige Geest.
Zij is erfgename van Gods beloften, geestelijke dochter van Abraham door de erfopvolging van het Israël wiens Schriften zij liefdevol bewaart; wiens aartsvaders en profeten zij vereert. Voorts is zij gegrondvest op de apostelen: alle eeuwen door brengt zij hun altijd levende woorden over en zij bestendigt, in de persoon van Petrus' opvolger en van de bisschoppen die met hem in gemeenschap staan, de herderlijke volmachten van de apostelen.
Tenslotte wordt zij voortdurend bijgestaan door de Heilige Geest. Zo heeft de Kerk de zending van bewaarster, leermeesteres, vertolkster en verkondigster van de waarheid die God nog enigszins verhuld heeft geopenbaard door de profeten en in haar volheid door de Heer Jezus.
Wij geloven al wat er vervat ligt in Gods woord, schriftelijk of overgeleverd, en wat de Kerk ons als goddelijke openbaring te geloven voorhoudt, hetzij door een plechtige uitspraak hetzij door haar gewone, universele lering. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 13 Wij geloven in de onfeilbaarheid die Petrus' opvolger geniet, wanneer hij ex cathedra optreedt als opperherder en leraar van alle gelovigen, Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25 en die ook ten deel valt aan het bisschoppencollege, wanneer dit met hem het opperste leergezag uitoefent. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25
Wij geloven, dat de Kerk, die door Christus is gesticht en voor welke Hij heeft gebeden, onverbrekelijk één is in haar geloof, haar eredienst en haar band van hiërarchische gemeenschap. De bonte rijkdom binnen de Kerk aan liturgische riten, de verscheidenheid aan erkende scholen van godgeleerdheid en spiritualiteit alsook aan particuliere vormen van kerkorde doen geenszins afbreuk aan de eenheid van de Kerk, integendeel: zij stellen die nog scherper in het licht. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 2.3.5.6
Ook buiten het verband van Christus' Kerk bestaan er, naar wij gaarne erkennen, talrijke elementen van waarheid en heiliging die haar in eigendom toebehoren en hun streefpunt hebben in de katholieke eenheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8 Voorts geloven wij in het werk van de Heilige Geest, die in het hart van Christus' leerlingen liefde weet te wekken voor deze eenheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 15 Daarom koesteren wij de hoop, dat ook de christenen die nog niet volledig in gemeenschap staan met de éne Kerk zich eens zullen herenigen tot één kudde en één herder.
Wij geloven, dat de Kerk noodzakelijk is voor het heil van ieder mens, omdat Christus, enig Middelaar en enige weg tot het heil, voor ons aanwezig wil zijn in zijn lichaam, dat is de Kerk. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14 Maar Gods heilsplan strekt zich uit tot alle mensen: het heil is ook bereikbaar voor al wie buiten eigen schuld geen kennis dragen van Christus' evangelie en van zijn Kerk, als ze God maar zoeken met een oprecht hart en zijn wil trachten te volbrengen zoals hun geweten hun ingeeft. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16 Hun aantal is slechts bij God bekend.
Wij geloven, dat in de mis het offer van de Calvarieberg sacramenteel tegenwoordig wordt gesteld op onze altaren. Deze mis wordt gecelebreerd door de priester, die Christus zelf vertegenwoordigt op grond van zijn sacramenteel ontvangen wijdingsmacht, en hij draagt haar op uit naam van Christus en van de ledematen van diens mystieke lichaam.
Wij geloven, dat bij de consecratie brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus die vol glorie heerst in de hemel. Op dezelfde wijze zijn bij het laatste avondmaal brood en wijn door de instellingswoorden van de Heer veranderd in Zijn lichaam en bloed, die Hij weldra aan het kruis voor ons ten offer zou gaan brengen. Ook geloven wij, dat de Heer op mysterieuze wijze waarlijk, werkelijk en substantieel tegenwoordig is onder datgene wat voor onze zintuigen onveranderd hetzelfde blijft. Vgl. Concilie van Trente, 7de Zitting - Decreet over de Sacramenten, Sessio VII - Decretum de Sacramentis (3 mrt 1547), 15
Slechts op één enkele wijze kan Christus dus in dit sacrament tegenwoordig zijn: de werkelijkheid zelf van het brood verandert in zijn lichaam en de werkelijkheid zelf van de wijn verandert in zijn bloed. Onveranderd blijven in brood en wijn enkel de eigenschappen die wij met onze zintuigen kunnen waarnemen. Deze geheimvolle verandering draagt in de Kerk de uiterst passende naam van transsubstantiatie.
Theologen kunnen trachten enigszins dieper door te dringen in dit geheim. Wil hun uitleg niet in strijd komen met het katholieke geloof, dan moet daarin één ding volstrekt vaststaan: na de consecratie hebben brood en wijn, werkelijk en objectief, geheel buiten onze geest om, opgehouden te bestaan. Van dat ogenblik af staan, onder de sacramentele gedaanten van brood en wijn, Vgl. Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 8.17-20 Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie, Mysterium Fidei (3 sept 1965) Christus' aanbeden lichaam en bloed werkelijk daar vóór ons. Dit heeft de Heer juist zo gewild om zich aan ons tot voedsel te kunnen geven en ons te betrekken in de eenheid van zijn mystiek lichaam. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III,73,3
Het ene, onverdeelde bestaan van de verheerlijkte Christus in de hemel wordt niet verveelvoudigd: het wordt sacramenteel tegenwoordig gesteld op alle plaatsen ter wereld waar de mis wordt gecelebreerd.
Na de offerhandeling blijft zijn bestaan aanwezig in het allerheiligste, dat binnen het tabernakel het kloppende hart van elk van onze kerken vormt. Zo rust dan op ons de vreugderijke plicht om in de heilige hostie, die we kunnen zien met eigen ogen, het vlees geworden Woord te eren en te aanbidden, dat we niet kunnen zien en dat zich, zonder uit de hemel te komen, voor onze ogen tegenwoordig heeft gesteld.
Wij belijden, dat Gods koninkrijk hier op aarde is begonnen in Christus' Kerk. Maar het is niet van deze wereld, die in haar huidige gedaante voorbijgaat. De ware groei van dit rijk kan men niet gelijkstellen met de vooruitgang van menselijke beschaving, wetenschap of techniek. Die groei bestaat in steeds diepgaander besef van Christus' onnaspeurlijke rijkdom; in steeds vaster verwachting van de hemelse gaven; in steeds vuriger beantwoording aan Gods liefde; in steeds ruimer uitdeling onder de mensen van genade en van heiligheid.
Juist deze godsliefde echter leidt ertoe, dat de Kerk zich voortdurend en intens bezighoudt met het echte tijdelijke welzijn van de mensen. Terwijl ze haar kinderen er steeds weer aan herinnert, dat ze hier beneden geen vaste woonplaats hebben, blijft ze erop aandringen, dat ieder naar eigen levensroeping en naar beste vermogen bijdraagt tot het welzijn van zijn 'aardse stad': zich inspant voor rechtvaardigheid, vrede en broederschap tussen de mensen onderling; gul is met bijstand voor de naasten, de armsten allereerst en de meest behoeftigen.
Het innig medeleven van Christus' bruid, de Kerk, met de noden van de mensen, met hun vreugde en verwachting, hun streven en zwoegen is niets anders dan haar hunkering om bij hen te zijn. Zo kan zij Christus' licht voor hen doen opgaan en ze allen bijeen brengen in Hem, hun enige Zaligmaker. Nooit echter mag dit medeleven inhouden, dat de Kerk zich conformeert aan de dingen van deze wereld, of dat zij verslapt in haar vurig uitzien naar de Heer en zijn eeuwig rijk.
Wij geloven in het eeuwig leven. Wij geloven, dat, aan de overkant van dit leven, Gods volk bestaat uit de zielen van al wie sterven in Christus' genade: of ze nog in het vagevuur moeten worden gelouterd dan wel bij het verlaten van hun lichaam meteen door Jezus worden opgenomen in het paradijs, zoals ook met de goede moordenaar is gebeurd. Voorgoed zal de dood het onderspit delven op de dag van de wederopstanding, wanneer deze zielen zich weer met hun eigen lichaam zullen verenigen.
Wij geloven, dat de hemelse Kerk wordt gevormd door de talloze zielen die rond Jezus en Maria zijn verzameld in het paradijs. Daar, in de eeuwige zaligheid, zien zij God zoals Hij is. Vgl. 1 Joh. 3, 2 Vgl. Paus Benedictus XII, Constitutie, Benedictus Deus (29 jan 1336), 1 Samen met de heilige engelen zijn ook zij, in mindere of meerdere mate, betrokken bij de goddelijke heerschappij die de verheerlijkte Christus uitoefent over de wereld: zij spreken voor ons ten beste en met broederlijk medeleven komen zij onze zwakheid te hulp. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 49
Wij belijden één gemeenschap van al wie in Christus geloven: of ze nog op aarde onderweg zijn dan wel, na dit bestaan, hun loutering voltooien of reeds genieten van de eeuwige zaligheid. Allen tezamen vormen zij één Kerk en wij geloven, dat in deze gemeenschap onze gebeden altijd gehoor vinden bij God en zijn heiligen, naar het woord van Christus: Vraagt en gij zult verkrijgen. Vgl. Lc. 10, 9-10 Vgl. Joh. 16, 24 En zo, vol geloof en hoop, verwachten wij de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk.
God die heilig, heilig, heilig is, zij altijd gezegend.
Amen.
Vanuit de Vaticaanse basiliek, 30 juni 1968.