
H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
Het eerste en voornaamste gegeven met betrekking tot de barmhartigheid van de Heer en Zijn vergeving, leveren ons de heilige boeken van het Oude en Nieuwe Testament. In de Psalmen immers en in de taal van de profeten wordt de Heer misschien wel het meest de barmhartige genoemd, in tegenstelling tot de gemeenplaats als zou de God van het Oude Testament vooral streng en straffend zijn. Zo roept bijvoorbeeld onder de Psalmen een lang wijsheidslied, dat uit de uittochttraditie stamt, het weldadige handelen van God te midden van zijn volk in herinnering. Al wordt het ook op antropomorfe wijze beschreven, toch is dit handelen misschien wel één van de meest welsprekende uitingen over de barmhartigheid van God in het Oude Testament. De volgende aanhaling moge hier volstaan: "Toch was Hij barmhartig, vergaf hun zonden en roeide hen niet geheel uit. Maar telkens opnieuw bedwong Hij Zijn toorn en hield Hij Zijn gramschap in toom, wanneer Hij bedacht: het zijn toch maar mensen, een adem die gaat en niet wederkeert". (Ps. 78, 38-39)
In de volheid van de tijd echter komt de Zoon van God, als het Lam dat de zonden van de wereld wegneemt en op zich neemt. Vgl. Joh. 1, 29 Vgl. Jes. 53, 7.12 Hij verschijnt als degene die macht heeft zowel om te oordelen Vgl. Joh. 5, 27 als om zonden te vergeven, Vgl. Mt. 9, 2-7 Vgl. Lc. 5, 18-25 Vgl. Lc. 7, 47-49 Vgl. Mc. 2, 3-12 Die echter niet komt om te oordelen maar om te vergeven en te redden. Vgl. Joh. 3, 17
Deze macht nu om zonden te vergeven, verleent Jezus door de Heilige Geest aan eenvoudige mensen die ook zelf door de zonde belaagd worden. Namelijk aan Zijn apostelen: "Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven". (Joh. 20, 22)(Mt. 18, 18) vgl. ook wat Petrus betreft Mt. 16, 19 Isaac de Stella, Preken, Sermones. XI (In dominica III post Epiphaniam, I): PL 194, 1729. De zalige Isaak van Stella licht in één van zijn preken de volkomen gemeenschap toe van Christus met de Kerk in de vergeving van de zonden: "Niets derhalve kan de Kerk zonder Christus vergeven: niets wil Christus zonder de Kerk vergeven. Niets kan de Kerk vergeven, tenzij aan degene die berouw heeft, dat is die door Christus geraakt is; niets wil Christus vergeven achten aan wie de Kerk minacht" Dit is één van de meest wonderbaarlijke vernieuwingen van het Evangelie! Dat Hij aan Zijn apostelen deze macht verleent, een macht die bovendien - zo heeft de Kerk het vanaf haar begin begrepen - overgedragen kan worden aan hun opvolgers. Deze hebben van de apostelen zelf de zending en taak ontvangen hun werk voort te zetten als verkondigers van het Evangelie en als bedienaren van het verlossingswerk van Christus.
Hier blijkt in al haar grootheid de figuur van de bedienaar van het Sacrament van de Bekering, die volgens een heel oud gebruik dikwijls "biechtvader" genoemd wordt.
Als bedienaar van het Sacrament van de Bekering handelt de priester, zoals aan het altaar bij de viering van de Eucharistie en zoals bij de overige Sacramenten, "in de persoon van Christus". Christus stelt hij tegenwoordig, die door zijn bediening het mysterie van de vergeving van de zonden voltrekt. Daardoor is het Christus die hier als broeder van de mens verschijnt, Vgl. Mt. 12, 49. e.v. Vgl. Mc. 3, 33. e.v. Vgl. Lc. 8, 20 Vgl. Rom. 8, 29. "De eerstgeborene onder vele broeders" als de barmhartige, getrouwe en medelijdende Hogepriester, Vgl. Hebr. 2, 17 Vgl. Hebr. 4, 15 als de Herder die op zoek is naar het verdwaalde schaap, Vgl. Mt. 18, 12. e.v. Vgl. Lc. 15, 4-6 als de Geneesheer die heelt en troost, Vgl. Lc. 5, 31. e.v. als de enige Leraar die de waarheid onderricht en de wegen van God wijst, Vgl. Mt. 22, 16 als de Rechter van de levenden en de doden Vgl. Hand. 10, 42 die naar waarheid en niet volgens de schijn oordeelt. Vgl. Joh. 8, 16
Ongetwijfeld is dit van de bedieningen van de priester één van de moeilijkste en meest delicate, één van de vermoeiendste en zwaarste, maar tegelijk één van de mooiste en troostrijkste. Juist hierom, maar ook vanwege de krachtige aanbeveling van de Synode, zal ik nooit ophouden mijn broeders, de bisschoppen en priesters, aan te sporen tot een trouwe en zorgvuldige vervulling ervan. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de biechtvaders van de Patriarchale Basilieken en tot andere biechtvaders, naar aanleiding van het afgelopen Jubeljaar van de Verlosser (9 juli 1984) Ten overstaan van het geweten van iedere Christen die zich voor hem opent met een mengsel van angst en vertrouwen, heeft de biechtvader een verheven taak die een dienst is bij de bekering en de verzoening van de mens. Hij moet diens zwakheden en struikelen onderkennen, diens verlangen naar opstaan en diens pogingen daartoe inschatten, de werking van de heiligmakende Geest in diens hart onderscheiden, hem in de vergeving laten delen die God alleen kan verlenen, zijn verzoening met de Vader "vieren" die beschreven is in de gelijkenis van de verloren zoon, de bevrijde zondaar weer opnemen in de kerkelijke gemeenschap van de broeders, en de boeteling vaderlijk vermanen met een vastbesloten, bemoedigend en vriendschappelijk: "Zondig van nu af niet meer". (Joh. 8, 11)
Voor een werkdadige vervulling van dit dienstwerk moet de biechtvader beslist de menselijke kwaliteiten hebben van wijsheid, onderscheidingsvermogen en inzicht en van een standvastigheid die door lankmoedigheid en goedheid wordt verzacht. Hij moet ook een gedegen en nauwgezette voorbereiding hebben gehad, onverkort en in de juiste verhoudingen, in de verschillende takken van de theologie, in de pedagogie en de psychologie, in gesprekstechniek en vooral in een levende en mededeelbare kennis van het woord van God. Maar nog noodzakelijker is het dat hij een intens en oprecht geestelijk leven leidt. Om immers anderen op de weg van de christelijke volmaaktheid te kunnen leiden, moet de bedienaar van het Sacrament van de Bekering eerst zelf deze weg gaan, en meer door daden dan door een veelheid van woorden laten blijken dat hij een gedegen door eigen beleving beproefde ervaring heeft van het gebed, dat hij de evangelische deugden beoefent, zowel de theologale als de zedelijke deugden, dat hij de wil van God trouw gehoorzaamt, de Kerk liefheeft en volgzaam is jegens haar Leergezag.
Heel deze toerusting met menselijke gaven, christelijke deugden en pastorale vaardigheden is niet iets dat men van vandaag op morgen of zonder grote inspanning kan verkrijgen. Op de bediening van het Sacrament van de Bekering moet iedere priester al vanaf zijn seminariejaren worden voorbereid, door de studie van de dogmatiek, de moraaltheologie, de spiritualiteit en de pastoraaltheologie (die samen steeds maar één theologie vormen), en door de studie van de menswetenschappen, de gespreksmethodiek en vooral de methode van het pastorale gesprek. Vervolgens zal hij begeleid en geholpen moeten worden bij zijn eerste ervaringen als biechtvader. Voortdurend zal hij een passende zorg moeten besteden aan zijn eigen vervolmaking en door een aanhoudende studie bij de tijd moeten zien te blijven. Wat een schat aan genade, waarachtig leven en geestelijke uitstraling zou de Kerk verwerven, als iedere priester er zorg voor zou dragen zich nooit uit nalatigheid of onder andere voorwendsels te onttrekken aan de ontmoeting met de gelovigen in de biechtstoel, en er zich meer op zou toeleggen om daar nooit onvoorbereid heen te gaan, of zonder de vereiste menselijke hoedanigheden of geestelijke en pastorale voorwaarden.
Wat dit betreft kan ik het niet nalaten met bewonderende en biddende liefde aan de voorbeelden te herinneren van die buitengewone apostelen van de biechtstoel, zoals de heilige Johannes Nepomucenus, de heilige Johannes Maria Vianney, de heilige Jozef Cafasso en de heilige Leopold van Castelnuovo, om slechts de bekendste te noemen die de Kerk heeft opgenomen in de lijst van haar heiligen. Maar ik wil ook hulde brengen aan die talloze schare van heilige biechtvaders, wier naam bijna nooit bekend wordt en aan wie zoveel zielen heil te danken hebben die door hen geholpen zijn bij hun bekering, bij de strijd tegen de zonde en de bekoringen, bij hun geestelijke vooruitgang en tenslotte bij hun heiliging. En ik aarzel niet te stellen dat ook de grote heiligen die plechtig in de lijst van de hemelingen werden ingeschreven, meestal zijn voortgekomen uit de biechtstoel, en samen met hen ook het geestelijk erfgoed van de Kerk en de bloei van een beschaving die doortrokken was van de Christelijke geest! Hulde dus aan deze stille schare van medebroeders die door de bediening van het Sacrament van de Bekering de zaak van de verzoening op uitmuntende wijze hebben gediend en dat nog dagelijks doen!