
H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
Nu ligt aan deze zo ter zake doende aanbeveling van de Synode iets heel fundamenteels ten grondslag: pastoraal bezig zijn is niet tegengesteld aan onderricht geven in de leer, noch kan men in zijn pastorale werk voorbijgaan aan de leerstellige inhoud, waaraan het immers zijn wezenlijke vitaliteit en kracht ontleent. Trouwens, als de Kerk "pijler en grondslag van de waarheid" (1 Tim. 3, 15) is en als Moeder en Meesteres in de wereld staat, hoe zou zij dan haar taak kunnen verzuimen om onderricht te geven in de waarheid die de weg ten leven vormt?
Van de herders van de Kerk wordt op de eerste plaats een catechese over de verzoening verwacht. Een dergelijke catechese moet gebaseerd zijn op de Bijbelse leer, met name van het Nieuwe Testament, over de noodzaak om het Verbond met God te herstellen in Christus, de Verlosser en Verzoener, en over de noodzaak om, in het licht van deze gemeenschap en vriendschap en als uitbreiding daarvan, zich met zijn broeder te verzoenen, zelfs wanneer men daarvoor het brengen van een offer moet onderbreken. Vgl. Mt. 5, 23 Jezus dringt meer dan eens op deze broederlijke verzoening aan: bijvoorbeeld wanneer Hij aanspoort om degene die ons slaat, de andere wang toe te keren, en om degene die ons het onderkleed heeft afgenomen, ook het bovenkleed te laten; Vgl. Mt. 5, 38-40 of wanneer Hij de wet van de vergeving inprent: dat ieder vergeving ontvangt in de mate dat hij zelf vergeeft; Vgl. Mt. 6, 12 en wanneer Hij beveelt om zelfs de vijand vergeving te schenken, Vgl. Mt. 5, 43 of waar Hij het over de vergeving heeft die zeventig maal zeven keer gegeven moet worden, Vgl. Mt. 18, 21 wat in feite betekent: zonder enige beperking. Slechts waar deze voorwaarden vervuld worden, wat alleen maar mogelijk is in een echt evangelisch klimaat, kan een echte verzoening tot stand komen tussen mensen onderling, tussen gezinnen, tussen gemeenschappen, naties en volkeren. De catechese die vanuit deze Bijbelse gegevens met betrekking tot verzoening ontstaat, is uiteraard van theologisch gehalte, maar zij zal in haar synthese ook elementen uit de psychologie, de sociologie en de andere menswetenschappen verwerken, in zoverre die ertoe kunnen bijdragen een en ander te verhelderen, de problemen juist te stellen, en de toehoorders of lezers tot gedegen besluiten te brengen.
Bovendien wordt van de herders van de Kerk een catechese over de bekering verwacht. Ook hiervan moet de rijkdom van de Bijbelse boodschap de bron zijn. Deze boodschap onderstreept in de bekering (paenitentia) vooral de waarde van de omkeer (conversio), een woord waarmee men de term metanoia Vgl. Mc. 1, 4.14 Vgl. Mt. 3, 2 Vgl. Mt. 4, 17 Vgl. Lc. 3,8 van de Griekse tekst probeert weer te geven waarvan de betekenis letterlijk is dat de geest omgedraaid wordt en naar God toegekeerd. Overigens komen deze beide grondbetekenissen ook naar voren in de gelijkenis van de verloren en weer teruggevonden zoon: namelijk enerzijds het "tot nadenken komen" (letterlijk: tot zichzelf terugkeren), Vgl. Lc. 15, 17 en anderzijds het plan om naar de vader terug te gaan. Er kan geen verzoening zijn zonder deze fundamentele gesteltenissen van de omkeer. Het is aan de catechese om ze uit te leggen aan de hand van concrete begrippen en in termen die aangepast zijn aan de verschillende leeftijden en de uiteenlopende culturele, zedelijke en maatschappelijke omstandigheden. Deze eerste waarde van de bekering zet zich voort in een tweede. Bekering houdt immers ook in dat het iemand spijt. Deze dubbele betekenis van het woord metanoia komt naar voren in het veelbetekenende gebod van Jezus: "Als uw broeder (...) zich bekeert (in de betekenis van: zich weer tot u keert), vergeef hem dan. En al misdoet hij zevenmaal per dag tegen u, maar zevenmaal ook keert hij zich weer tot u met de woorden: het spijt me, dan moet ge hem vergeven". (Lc. 17, 3-4) Een goede catechese zal duidelijk maken dat ergens spijt van hebben, net als de omkeer, beslist geen oppervlakkige gemoedsaandoening is, maar een echte omwenteling van het hart. Vgl. Mt. 3, 2 Vgl. Mc. 1, 2-6 Vgl. Lc. 3, 1-6
Er ligt nog een derde waarde in de bekering, de beweging namelijk waardoor de genoemde gesteltenissen van de omkeer en de spijt zich naar buiten toe uiten: het boete doen. Deze betekenis is goed te herkennen in de manier waarop, volgens de tekst van de synoptici, de Voorloper het woord metanoia gebruikt. Boete doen betekent vooral: het evenwicht en de harmonie herstellen die door de zonde waren verstoord, van richting veranderen, ook waar dit toeleg vraagt op het verloochenen van zichzelf.
In een tijd als de onze, nu de toonaangevende houdingen in de psychologie en in het maatschappelijk leven zo tegen de toegelichte drievoudige waarde indruisen, is een zo volledig en passend mogelijke catechese over de bekering onmisbaar: voor de huidige mens lijkt het pijnlijker en moeilijker dan ooit om zijn fouten te erkennen, om te besluiten op zijn schreden terug te keren en zijn weg pas na koersverandering te hervatten. Hij lijkt allerminst geneigd om te zeggen "het spijt me" of "het doet me leed". Instinctief en dikwijls onweerstaanbaar lijkt hij alles af te wijzen wat te maken heeft met bekering in de zin van het aanvaarden van een boete die men ondergaat om een zonde goed te maken. In dat verband zou ik willen onderstrepen dat de boetepraktijk van de Kerk, ook al is zij sinds enige tijd verzacht, niet opgegeven kan worden zonder ernstige schade voor het innerlijk leven van de Christenen en de kerkelijke gemeenschap, evenals voor hun vermogen tot missionaire uitstraling. Niet zelden immers staan niet-Christenen verbaasd over het geringe getuigenis van echte boete bij de leerlingen van Christus. Het moge overigens duidelijk zijn dat christelijke boete pas dan echt is als zij uit liefde voortkomt en niet alleen uit vrees, als zij de serieuze poging inhoudt om "de oude mens" te kruisigen opdat door de kracht van Christus de "nieuwe mens" geboren kan worden; als zij het voorbeeld volgt van Christus, die, hoewel Hij onschuldig was, de weg van de armoede en het geduld, van de soberheid en, zo kan men zeggen, van het boetvaardige leven gekozen heeft.
Verder wordt van de herders van de Kerk, zoals de Synode onderstreept heeft, een catechese verwacht over het geweten en zijn vorming. Ook dit thema is uiterst actueel, gezien het feit dat dit innerlijke heiligdom, dit binnenste van de mens dat zijn geweten is, door de schokken waaraan de hedendaagse cultuur is blootgesteld, maar al te vaak belaagd en bekoord, verward en verduisterd wordt. Voor een wijze catechese over het geweten kunnen kostbare richtlijnen gevonden worden bij de kerkvaders evenals in de theologie van het Tweede Vaticaans Concilie, met name in de twee documenten over de Kerk in de wereld van deze tijd Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 8.16.19.36.41.48 en over de godsdienstvrijheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965) In deze materie heeft ook Paulus VI dikwijls het woord genomen om de eigen aard van het geweten en zijn rol in ons leven te verduidelijken. Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het morele geweten vormen in de periode van de Veertigdagentijd (28 mrt 1973) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Is het gemakkelijk te leven naar de christelijke moraal in deze tijd? (8 aug 1973) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Ons geweten en ons hart (7 nov 1973) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Morele geweten moet God als doel hebben van de logische en ontologische principes (13 mrt 1974) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het enige principe en leidraad voor een effectief christelijk leven (8 mei 1974) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het morele geweten is de hoogste norm (12 feb 1975) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het Sacrament van de Biecht is gegeven voor de innerlijke vrede (9 apr 1975) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Versterking van het morele geweten (13 juli 1977) In zijn voetspoor laat ik zelf geen gelegenheid voorbijgaan om dit uitermate belangrijke aspect van de grootheid en waardigheid van de mens toe te lichten, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Angelus/Regina Caeli, Angelus (17 mrt 1985), 1 dit "soort van morele zintuig, dat ons in staat stelt het goede te onderscheiden van het kwade, ... als een innerlijk oog, een gezichtsvermogen van de geest, waardoor onze schreden op de weg van het goede geleid kunnen worden", waarbij ik de noodzaak benadruk van een christelijke vorming van het eigen geweten, opdat het geen "kracht wordt die het ware mens-zijn van de persoon ten gronde richt, terwijl het de heilige plaats zou moeten zijn waar God aan de mens laat zien wat echt goed voor hem is". Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Audientie (17 aug 1983), 1-3
Van de herders van de Kerk wordt tenslotte ook een catechese verwacht over enkele andere, voor de verzoening niet minder belangrijke kwesties:
Aan herders die ijver hebben voor het heil van de zielen en daar vindingrijk in zijn, zal het nooit aan gelegenheden ontbreken voor een dergelijke uitvoerige en veelzijdige catechese, waarbij zij rekening zullen houden met het verschil in culturele en godsdienstige vorming van degenen tot wie zij zich richten. Dergelijke gelegenheden worden geboden door de schriftlezingen, door de riten van het Eucharistisch offer en de andere Sacramenten, en ook door de omstandigheden waarin deze worden gevierd. Met het oog op hetzelfde doel kunnen allerlei initiatieven worden genomen, zoals preken, lezingen, gespreksgroepen, congressen, cursussen over religieuze cultuur en dergelijke, zoals op veel plaatsen al gebeurt. Ik zou hier met name het belang en de werkdadigheid willen onderstrepen die voor een dergelijke catechese de oude volksmissies hebben. Wanneer zij aan de bijzondere noden van onze tijd worden aangepast, kunnen zij net als vroeger ook nu een goed hulpmiddel zijn tot geloofsonderricht, ook met betrekking tot het terrein van bekering en verzoening.
Gezien het grote belang van een op bekering gebaseerde verzoening voor het delicate gebied van de menselijke betrekkingen en van het maatschappelijke samenleven in al zijn gradaties met inbegrip van de internationale betrekkingen, kan de catechese niet de kostbare bijdrage missen van de Sociale leer van de Kerk. Mijn voorgangers hebben hierover al sinds Leo XIII steeds op het juiste moment en met nauwgezetheid onderricht gegeven. Daar sluit de overvloedige rijkdom aan uitspraken op aan van de pastorale constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) van het Tweede Vaticaans Concilie en van verschillende bisschoppenconferenties op grond van de bijzondere omstandigheden van hun gebied. Dit alles vormt een omvangrijk en gedegen leerstellig geheel, dat betrekking heeft op de talloze noden van de menselijke samenleving, op de betrekkingen tussen afzonderlijke mensen, gezinnen en groepen, en op de vorming zelf van een maatschappij die in overeenstemming is met de wet van het zedelijk leven, de ,lex moralis', grondslag van alle menselijke beschaving. De visie die aan deze sociale leer van de Kerk ten grondslag ligt, ontleent zij uiteraard aan het woord van God over de rechten en plichten van de afzonderlijke mensen, van het gezin en van de gemeenschap; over de waarde van de vrijheid en de dimensie van de gerechtigheid; over het primaat van de liefde; over de waardigheid van de menselijke persoon en de eisen van het algemeen welzijn, waarop de politiek en de economie afgestemd moeten zijn. Op deze grondbeginselen van de sociale leer van de Kerk, die de algemene normen van de rede en van het geweten van de volkeren bevestigen en herhalen, berust grotendeels de hoop op een vreedzame oplossing van de vele sociale conflicten, en uiteindelijk op een wereldomspannende verzoening.