H. Paus Johannes Paulus II - 2 december 1984
I. De eerste overtuiging luidt: het Sacrament van de Bekering is voor de Christen de normale weg om vergeving en kwijtschelding te verkrijgen voor de zware zonden die na het doopsel zijn begaan. De Heiland is in Zijn heilshandelen weliswaar niet zo aan het sacramentele teken gebonden, dat Hij in de bedeling van het heil nooit en in geen enkele wijze buiten of boven de sacramenten uit werkzaam zou kunnen zijn. Maar in de school van het geloof leren wij dat diezelfde Heiland gewild en bepaald heeft dat de eenvoudige en kostbare sacramenten van het geloof de gewone en werkdadige middelen zouden zijn waarlangs zijn verlossende kracht zou werken. Het zou dan ook onverstandig en vermetel zijn om naar eigen willekeur de genade- en heilsmiddelen achterwege te laten die de Heer heeft voorgesteld, en in het onderhavige geval, om vergeving te willen verkrijgen zonder gebruik te maken van het sacrament dat Christus juist voor de vergeving heeft ingesteld. De vernieuwing van de riten die na het Concilie heeft plaats gehad, rechtvaardigt geen enkele illusie of verandering in die richting. Zij moest en moet volgens de bedoeling van de Kerk juist dienen om in ieder van ons een nieuwe ijver op te wekken tot vernieuwing van onze innerlijke houding: om tot een dieper verstaan te komen van de eigen aard van het sacrament van de bekering, om het met meer geloof, niet uit angst maar vertrouwvol te ontvangen, en om vaker gebruik te maken van dit sacrament vanuit de erkenning dat het geheel doortrokken is van de barmhartige liefde van de Heer.