• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Krachtens haar wezen heeft de Kerk, die immers het verlossingswerk van haar goddelijke Stichter voortzet, de zending om de mens tot omkeer en bekering aan te zetten en hem het geschenk van de verzoening aan te bieden. Deze zending bestaat niet louter in het doen van theoretische uitspraken of het formuleren van een volmaakte ethiek, die weliswaar wordt voorgehouden, maar waaraan geen werkzame kracht verbonden is. Zij wil gestalte krijgen in de uitoefening van bepaalde bedieningen die beogen dat bekering en verzoening ook werkelijk in praktijk gebracht worden.

Dit dienstwerk, dat gebaseerd is op de hierboven uiteengezette geloofsbeginselen, en dat nauw omschreven en door passende middelen ondersteunde doelstellingen kent, kunnen we de pastoraal van bekering en verzoening noemen. Uitgangspunt hierbij is de overtuiging van de Kerk dat de mens, tot wie zich elke vorm van pastoraal maar vooral de pastoraal van bekering en verzoening richt, de door de zonde getekende mens is, waarvan we een pregnant beeld aantreffen in koning David. Door de profeet Nathan terechtgewezen, weigert hij niet zijn misdaden te erkennen, maar belijdt hij: "Ik heb gezondigd tegen de Heer". (2 Sam. 12, 13) Hij roept uit: "Ik ben mij bewust dat ik schuld heb, steeds ziet wat ik begaan heb mij aan"; (Ps. 51, 5) maar ook vraagt hij: "Besprenkel mij met hysop en ik zal rein zijn, was mij en witter zal ik zijn dan sneeuw"; (Ps. 51, 9) en van de goddelijke barmhartigheid krijgt hij antwoord: "De Heer heeft u uw zonde vergeven: u zult niet sterven". (2 Sam. 12, 13)

Zo staat de mens, ja heel de menselijke gemeenschap, tegenover de Kerk: gewond door de zonde en tot in het binnenste van zijn wezen geraakt, maar tegelijk geneigd tot een onbedwingbaar verlangen naar bevrijding uit de zonde, en bovendien, vooral wanneer hij Christen is, ervan bewust dat het mysterie van de Godsliefde, Christus de Heer, al in hem en in de wereld werkzaam is door de kracht van de Verlossing.

Bij de vervulling van haar verzoenende taak moet de Kerk dus oog hebben voor de nauwe band die er is tussen de vergiffenis en kwijtschelding van de zonde van iedere mens, en de volledige en meest fundamentele verzoening van heel de mensheid zoals die in de Verlossing voltrokken is. Deze samenhang laat ons zien dat alleen de bekering uit de zonde in staat is om daar, waar verdeeldheid is ontstaan, weer een diepe en blijvende verzoening te bewerken. De zonde is immers het actieve beginsel van de verdeeldheid - van de breuk, in het hart en in het wezen zelf van de mens, tussen de mens en de Schepper, tussen afzonderlijke mensen en groepen, tussen de mens en de door God geschapen natuur.

Het is niet nodig om hier nog eens te herhalen wat ik al uiteengezet heb over het belang van dit "dienstwerk van de verzoening" Vgl. 2 Kor. 5, 18 en over de daarop betrekking hebbende pastoraal, waardoor dit dienstwerk concreet wordt in de gewetens en in het leven van de Kerk. Zij, de Kerk, zou in een belangrijk aspect van haar wezen falen en in een voor haar onontbeerlijke zending tekortschieten, als zij niet duidelijk en krachtig, te pas en te onpas, "de boodschap van de verzoening" Vgl. 2 Kor. 5, 19 zou verkondigen en de wereld het geschenk van de verzoening zou aanbieden. Maar wel is het goed hier te onderstrepen dat de betekenis van de kerkelijke bediening van de verzoening zich over de grenzen van de Kerk uitstrekt naar heel de wereld.

Over de pastoraal van bekering en verzoening spreken, houdt dus in dat we het gaan hebben over dat geheel van taken dat in de Kerk in al haar geledingen verricht moet worden om zowel de bekering alsook de verzoening te bevorderen. Nog concreter: spreken over deze pastoraal betekent al die activiteiten ter sprake brengen, waardoor de Kerk zich in al haar afzonderlijke ledematen - herders en gelovigen, op ieder niveau en op ieder gebied - en met alle haar ter beschikking staande middelen - in woord en daad, door onderricht en gebed - beijvert om de mensen afzonderlijk en in groepen tot een waarachtige bekering te brengen en op weg te helpen naar een volledige verzoening.

De Synodevaders hebben, als vertegenwoordigers van hun broeders in het bisschopsambt en als leiders van het hun toevertrouwde volk, zich met deze pastoraal beziggehouden in haar meest praktische en concrete elementen. Graag volg ik hen daarin en stem ik met hen in, terwijl ik hun zorg en hun hoop deel, de vruchten pluk van hun onderzoekingen en ervaringen en hen aanmoedig in hun plannen en initiatieven. Mogen zij in dit deel van deze Apostolische Exhortatie (aansporing) de bijdrage aantreffen die zij zelf aan de Synode geleverd hebben en die ik door middel van deze bladzijden voor heel de Kerk nuttig wil maken.

Vandaar dat ik meen hier het wezenlijke van de pastoraal van bekering en verzoening ter sprake te moeten brengen, en wel door met de Synode de volgende twee punten nader toe te lichten:

  1. De middelen en wegen die de Kerk heeft ter bevordering van bekering en verzoening.
  2. Het sacrament dat bij uitstek het Sacrament van Bekering en Verzoening wordt genoemd.
Ter bevordering van de bekering en de verzoening staan de Kerk voornamelijk twee middelen ter beschikking, haar door haar Stichter zelf gegeven: de catechese en de Sacramenten. Altijd heeft de Kerk het gebruik van deze middelen beschouwd als iets dat zowel in overeenstemming is met de eisen van haar heilszending als met de eisen en geestelijke noden van de mens van alle tijden. Zij kunnen op allerlei manieren, oude zowel als nieuwe, worden aangewend, waaronder hier vooral die manier te vermelden is die we, in navolging van mijn voorganger Paulus VI, de "methode van de dialoog" kunnen noemen.

Voor de Kerk is de dialoog in zekere zin ook een middel of weg, maar op de eerste plaats toch een methode voor haar werkzaamheid in de wereld van deze tijd.

Immers, het Tweede Vaticaans Concilie leert: "Krachtens haar zending om de gehele wereld met de boodschap van het Evangelie te verlichten en alle mensen ( ... ) in een Geest te verenigen, wordt de Kerk een teken van die broederlijkheid welke een oprechte dialoog toelaat en versterkt". En het voegt daaraan toe dat zij bereid moet zijn "een steeds vruchtbaarder dialoog op gang te brengen tussen allen die het ene volk van God vormen", 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 92 alsook dat zij in staat moet zijn "met de menselijke samenleving in gesprek te komen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 13 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de Christelijke opvoeding, Gravissimum Educationis (28 okt 1965), 8 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 11-12

Mijn voorganger Paulus VI heeft aan deze dialoog het grootste deel van zijn eerste encycliek gewijd, die begint met de woorden H. Paus Paulus VI - Encycliek
Ecclesiam Suam
Over de Kerk
(6 augustus 1964)
. Daarin omschrijft en bepaalt hij de dialoog veelbetekenend als een "heilsdialoog". H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964). 3e hoofdstuk De Kerk gebruikt de methode van de dialoog immers om de mensen - zowel degenen die door het Doopsel en de belijdenis van het geloof deel uitmaken van de christelijke gemeenschap, als degenen die niet tot haar behoren - beter tot omkeer en bekering te kunnen brengen door een diepgaande vernieuwing in eigen geweten en leven, in het licht van het verlossingsmysterie en van het heil dat Christus bewerkt heeft en dat Hij aan het dienstwerk van zijn Kerk heeft toevertrouwd. De ware dialoog is dus vóór alles gericht op ieders wedergeboorte door innerlijke omkeer en bekering, onder eerbiediging van ieders geweten en terwijl men met geduld en stap voor stap te werk gaat, wat onontbeerlijk is gezien de omstandigheden waarin de mensen van onze tijd verkeren.

Die pastorale dialoog met het oog op verzoening blijft ook vandaag de dag op allerlei terreinen en in verschillende gradaties één van de belangrijkste taken van de Kerk.

Op de eerste plaats zet zij zich in voor een oecumenische dialoog, dat wil zeggen: voor een dialoog tussen kerken en kerkelijke gemeenschappen die zich beroepen op het geloof in Christus, de Zoon van God en de enige Zaligmaker, en voor een dialoog met de andere gemeenschappen van mensen die God zoeken en naar gemeenschap met Hem verlangen.

Maar aan zo'n dialoog met de andere kerken moet, wil hij geloofwaardig en vruchtbaar zijn, een oprechte poging ten grondslag liggen om binnen de eigen katholieke Kerk voortdurend en steeds weer opnieuw de dialoog tot stand te brengen. Deze katholieke Kerk is zich ervan bewust dat zij krachtens haar aard het sacrament van een alomvattende liefdesgemeenschap 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1.9.13 is; maar zij heeft ook weet van de spanningen in haarzelf, die oorzaken van verdeeldheid dreigen te worden.

De bezorgde en vastberaden oproep die mijn voorganger al met het oog op het Heilig Jaar 1975 H. Paus Paulus VI, Apostolische Exhortatie, Over de verzoening binnen de Kerk, Paterna cum benevolentia (8 dec 1974) deed, blijft ook geldig voor deze tijd. Om de conflicten te overwinnen en te voorkomen dat de normale spanningen de eenheid van de Kerk schade berokkenen, moeten wij ons allemaal onder het woord van God stellen. Onder aflegging van de eigen subjectieve meningen moeten wij de waarheid daar zoeken waar zij gevonden wordt, namelijk in het woord van God en in de ware uitleg ervan zoals het Leergezag van de Kerk die geeft. In dit licht worden de eigenschappen duidelijk die de dialoog, welke in de Kerk met volharding, welwillend en oprecht gevoerd moet worden, moet hebben: luisteren naar elkaar, elkaar respecteren, zich onthouden van elk voorbarig oordeel, het geduld en het vermogen om te voorkomen dat het geloof, dat één maakt, ondergeschikt gemaakt wordt aan meningen, modeverschijnselen en ideologische stellingnamen, die verdeeldheid zaaien. Het zal duidelijk zijn dat de dialoog niet van die aard kan zijn en geen middel van verzoening kan worden, tenzij men acht slaat op het Leergezag en dat ook aanvaardt.

Wanneer zij zo daadwerkelijk haar eigen innerlijke eenheid zoekt, kan de katholieke Kerk ook haar oproep tot verzoening richten, zoals zij al sinds lang doet, aan de andere christelijke kerken met wie zij niet in volledige gemeenschap staat, evenals aan de andere, niet-christelijke godsdiensten, ja zelfs aan degene die met een oprecht hart nog op zoek zijn naar God.

In het licht van het Concilie en van de uitoefening van het Leergezag door mijn voorgangers, wier kostbare nalatenschap ik overgenomen heb en tracht te verwezenlijken, kan ik bevestigen dat de Kerk getrouw, zonder lichtvaardig optimisme maar ook zonder wantrouwen, zonder te twijfelen of te aarzelen haar bijdrage levert aan het oecumenisch gesprek. De volgende grondregels probeert zij daarbij in acht te nemen: enerzijds de overtuiging dat alleen een geestelijk oecumenisme, één dat steunt op het gezamenlijke gebed en op de gezamenlijke volgzaamheid jegens de Heer, het mogelijk maakt om oprecht en serieus te beantwoorden aan alle overige vereisten van de oecumenische activiteit; Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 7-8 anderzijds echter de overtuiging dat een gemakkelijk irenisme op leerstellig en met name op dogmatisch gebied wellicht tot een oppervlakkig en weinig duurzaam samengaan kan leiden, maar niet tot die diepe en blijvende gemeenschap waar we allemaal naar verlangen. Deze gemeenschap zal pas dan bereikt worden wanneer de goddelijke Voorzienigheid dat wil. Voor wat haar zelf betreft, weet de katholieke Kerk dat zij, om dit te bereiken, open en ontvankelijk moet zijn voor "alle echt christelijke waarden uit het gemeenschappelijk erfgoed die bij de gescheiden broeders worden aangetroffen", Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4 maar ook dat een oprechte en constructieve dialoog gebaseerd moet zijn op helderheid van uitgangspunten, op trouw en op overeenstemming met het geloof zoals dat overgeleverd en gedefinieerd is in een constante traditie van haar Leergezag. Ondanks het gevaar van een zeker defaitisme en ondanks de onvermijdelijke traagheid, die zich overigens door onbezonnenheid nooit laat verhelpen, gaat de katholieke Kerk samen met de andere christelijke broeders toch door met het zoeken naar wegen van eenheid en naar een oprecht gesprek met de volgelingen van de andere godsdiensten. Moge deze dialoog met de andere godsdiensten leiden tot de overwinning van iedere vorm van vijandigheid, van wantrouwen van onderlinge veroordeling en ruzie. Alleen op deze voorwaarde is het mogelijk tot elkaar te komen, minstens in het geloof in de ene God en in de overtuiging van een eeuwig leven voor de onsterfelijke ziel. Moge God vooral geven dat de oecumenische dialoog mag leiden tot een verzoening met de andere christelijke kerken in alles wat wij met hen gemeen hebben: het geloof in Jezus Christus, de Zoon van God die is Mensgeworden, de Zaligmaker en Heer, het luisteren naar het Woord van God, de studie van de Openbaring, het Sacrament van het Doopsel.

In de mate dat de Kerk in haar eigen midden een werkzame eendracht, een eenheid in verscheidenheid tot stand weet te brengen, en voor de andere kerken en kerkelijke gemeenschappen, evenals voor de andere godsdiensten een nederige getuige en bewerkster van verzoening weet te zijn, wordt zij zelf, volgens een veelbetekenende uitdrukking van de heilige Augustinus, "een verzoende wereld". H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 96, VII, 8: PL 38, 588 Pas dan immers zal zij in de wereld en voor de wereld een teken van verzoening kunnen zijn.

Bewust als zij zich is van de uitermate ernstige situatie die ontstaan is door de krachten van de verdeeldheid en van de oorlog, een situatie die niet slechts het evenwicht en de verstandhouding tussen de naties dreigt te verstoren, maar die tevens een ernstige bedreiging inhoudt voor de overleving van de mensheid, voelt de Kerk zich verplicht haar eigen bijdrage en hulp te verlenen bij de overwinning van conflicten en bij het herstellen van de eendracht.

Het gaat hier om een ingewikkelde en delicate dialoog van verzoening, waarvoor de Kerk zich vooral inzet door middel van de activiteiten van de Heilige Stoel en zijn diverse organen. De Heilige Stoel streeft ernaar om daar waar conflicten bestaan de verzoening te bevorderen, hetzij door haar gezag aan te wenden bij nationale regeringen of verantwoordelijken van internationale instellingen, hetzij door met hen een dialoog aan te gaan of hen aan te sporen met elkaar in dialoog te treden. De Kerk doet dit niet met bijbedoelingen of vanuit verborgen eigenbelangen - die heeft zij immers niet - maar vanuit een "bezorgdheid om de mensheid". Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de leden van het Corps Diplomatique geaccrediteerd bij de Heilige Stoel, De eerlijke dialoog voor de vrede als gedragslijn van de Heilige Stoel en model van zijn diplomatieke activiteit (15 jan 1983), 4.6.11 Daarom zet zij haar geheel eigen institutionele structuur en moreel gezag in voor de dienst van de eendracht en de vrede. Ze doet dat met name vanuit de overtuiging dat, zoals "in de oorlog twee partijen elkaars tegenstanders zijn", er zo ook "in de zaak van de vrede noodzakelijk altijd twee partijen zijn die er zich voor moeten inzetten", en dat daarin "de ware betekenis ligt van de dialoog voor de vrede". H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Bij de viering van de 16e Werelddag van de vrede (1 jan 1983), 6

In de dialoog voor de verzoening werkt de Kerk ook via de bisschoppen, volgens hun eigen gezag en verantwoordelijkheid, hetzij door ieders bestuursmacht en verantwoordelijkheid in de respectievelijke particuliere kerken, hetzij gezamenlijk in de bisschoppenconferenties, met medewerking van de priesters en alle leden van de christelijke gemeenschappen. Zij vervullen hun taak met zorgvuldige toeleg wanneer zij die noodzakelijke dialoog bevorderen en tevens de menselijke en christelijke vereisten voor verzoening en vrede verkondigen. De leken, die "de wijde en moeilijke wereld van de politiek, het maatschappelijke leven, de economie en de internationale betrekkingen als eigen terrein van evangelisatie hebben", H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 70 worden aangespoord om zich rechtstreeks aan de dialoog voor de verzoening te wijden of deze te bevorderen. Ook door middel van hen verricht de Kerk haar verzoenende activiteit.

In de vernieuwing van de harten door omkeer en bekering ligt dus de grondvoorwaarde en de zekere grondslag ter verkrijging van elke sociale vernieuwing en van de vrede tussen de volkeren. Tenslotte moet nog onderstreept worden dat de dialoog, voor wat betreft de Kerk en haar ledematen, in welke vorm zij ook wordt gevoerd - en dat kunnen heel verschillende vormen zijn vanwege de analoge betekenis van het begrip ,dialoog' - nooit mag voortkomen vanuit een onverschillige houding ten opzichte van de waarheid, maar deze veeleer moet aantonen, in alle sereniteit en met respect voor de wijsheid en het geweten van de anderen. De dialoog van de verzoening zal echter nooit de verkondiging van de evangelische waarheid mogen vervangen of verzwakken, die de bekering van de zondaar beoogt en zijn gemeenschap met Christus en de Kerk, maar zal moeten dienen voor de overdracht van die evangelische waarheid, opdat zij in een praktijk van leven wordt omgezet met behulp van de middelen die Christus aan zijn Kerk heeft nagelaten voor de pastoraal van de verzoening: de catechese en de werken van bekering.

In heel dat uitgestrekte gebied, waarop de Kerk krachtens haar zending werkzaam hoort te zijn door middel van de dialoog, richt zij zich in haar pastoraal van bekering en verzoening ook tot de ledematen van het lichaam van de Kerk. Dat gebeurt met name in een passende catechese over de twee onderscheiden maar elkaar aanvullende werkelijkheden van de bekering en de verzoening. De Synodevaders hechtten daar een bijzonder belang aan en hebben dat in sommige van hun laatste voorstellen onderstreept. Het eerste middel dat moet worden aangewend, is derhalve de catechese.

Nu ligt aan deze zo ter zake doende aanbeveling van de Synode iets heel fundamenteels ten grondslag: pastoraal bezig zijn is niet tegengesteld aan onderricht geven in de leer, noch kan men in zijn pastorale werk voorbijgaan aan de leerstellige inhoud, waaraan het immers zijn wezenlijke vitaliteit en kracht ontleent. Trouwens, als de Kerk "pijler en grondslag van de waarheid" (1 Tim. 3, 15) is en als Moeder en Meesteres in de wereld staat, hoe zou zij dan haar taak kunnen verzuimen om onderricht te geven in de waarheid die de weg ten leven vormt?

Van de herders van de Kerk wordt op de eerste plaats een catechese over de verzoening verwacht. Een dergelijke catechese moet gebaseerd zijn op de Bijbelse leer, met name van het Nieuwe Testament, over de noodzaak om het Verbond met God te herstellen in Christus, de Verlosser en Verzoener, en over de noodzaak om, in het licht van deze gemeenschap en vriendschap en als uitbreiding daarvan, zich met zijn broeder te verzoenen, zelfs wanneer men daarvoor het brengen van een offer moet onderbreken. Vgl. Mt. 5, 23 Jezus dringt meer dan eens op deze broederlijke verzoening aan: bijvoorbeeld wanneer Hij aanspoort om degene die ons slaat, de andere wang toe te keren, en om degene die ons het onderkleed heeft afgenomen, ook het bovenkleed te laten; Vgl. Mt. 5, 38-40 of wanneer Hij de wet van de vergeving inprent: dat ieder vergeving ontvangt in de mate dat hij zelf vergeeft; Vgl. Mt. 6, 12 en wanneer Hij beveelt om zelfs de vijand vergeving te schenken, Vgl. Mt. 5, 43 of waar Hij het over de vergeving heeft die zeventig maal zeven keer gegeven moet worden, Vgl. Mt. 18, 21 wat in feite betekent: zonder enige beperking. Slechts waar deze voorwaarden vervuld worden, wat alleen maar mogelijk is in een echt evangelisch klimaat, kan een echte verzoening tot stand komen tussen mensen onderling, tussen gezinnen, tussen gemeenschappen, naties en volkeren. De catechese die vanuit deze Bijbelse gegevens met betrekking tot verzoening ontstaat, is uiteraard van theologisch gehalte, maar zij zal in haar synthese ook elementen uit de psychologie, de sociologie en de andere menswetenschappen verwerken, in zoverre die ertoe kunnen bijdragen een en ander te verhelderen, de problemen juist te stellen, en de toehoorders of lezers tot gedegen besluiten te brengen.

Bovendien wordt van de herders van de Kerk een catechese over de bekering verwacht. Ook hiervan moet de rijkdom van de Bijbelse boodschap de bron zijn. Deze boodschap onderstreept in de bekering (paenitentia) vooral de waarde van de omkeer (conversio), een woord waarmee men de term metanoia Vgl. Mc. 1, 4.14 Vgl. Mt. 3, 2 Vgl. Mt. 4, 17 Vgl. Lc. 3,8 van de Griekse tekst probeert weer te geven waarvan de betekenis letterlijk is dat de geest omgedraaid wordt en naar God toegekeerd. Overigens komen deze beide grondbetekenissen ook naar voren in de gelijkenis van de verloren en weer teruggevonden zoon: namelijk enerzijds het "tot nadenken komen" (letterlijk: tot zichzelf terugkeren), Vgl. Lc. 15, 17 en anderzijds het plan om naar de vader terug te gaan. Er kan geen verzoening zijn zonder deze fundamentele gesteltenissen van de omkeer. Het is aan de catechese om ze uit te leggen aan de hand van concrete begrippen en in termen die aangepast zijn aan de verschillende leeftijden en de uiteenlopende culturele, zedelijke en maatschappelijke omstandigheden. Deze eerste waarde van de bekering zet zich voort in een tweede. Bekering houdt immers ook in dat het iemand spijt. Deze dubbele betekenis van het woord metanoia komt naar voren in het veelbetekenende gebod van Jezus: "Als uw broeder (...) zich bekeert (in de betekenis van: zich weer tot u keert), vergeef hem dan. En al misdoet hij zevenmaal per dag tegen u, maar zevenmaal ook keert hij zich weer tot u met de woorden: het spijt me, dan moet ge hem vergeven". (Lc. 17, 3-4) Een goede catechese zal duidelijk maken dat ergens spijt van hebben, net als de omkeer, beslist geen oppervlakkige gemoedsaandoening is, maar een echte omwenteling van het hart. Vgl. Mt. 3, 2 Vgl. Mc. 1, 2-6 Vgl. Lc. 3, 1-6

Er ligt nog een derde waarde in de bekering, de beweging namelijk waardoor de genoemde gesteltenissen van de omkeer en de spijt zich naar buiten toe uiten: het boete doen. Deze betekenis is goed te herkennen in de manier waarop, volgens de tekst van de synoptici, de Voorloper het woord metanoia gebruikt. Boete doen betekent vooral: het evenwicht en de harmonie herstellen die door de zonde waren verstoord, van richting veranderen, ook waar dit toeleg vraagt op het verloochenen van zichzelf.

In een tijd als de onze, nu de toonaangevende houdingen in de psychologie en in het maatschappelijk leven zo tegen de toegelichte drievoudige waarde indruisen, is een zo volledig en passend mogelijke catechese over de bekering onmisbaar: voor de huidige mens lijkt het pijnlijker en moeilijker dan ooit om zijn fouten te erkennen, om te besluiten op zijn schreden terug te keren en zijn weg pas na koersverandering te hervatten. Hij lijkt allerminst geneigd om te zeggen "het spijt me" of "het doet me leed". Instinctief en dikwijls onweerstaanbaar lijkt hij alles af te wijzen wat te maken heeft met bekering in de zin van het aanvaarden van een boete die men ondergaat om een zonde goed te maken. In dat verband zou ik willen onderstrepen dat de boetepraktijk van de Kerk, ook al is zij sinds enige tijd verzacht, niet opgegeven kan worden zonder ernstige schade voor het innerlijk leven van de Christenen en de kerkelijke gemeenschap, evenals voor hun vermogen tot missionaire uitstraling. Niet zelden immers staan niet-Christenen verbaasd over het geringe getuigenis van echte boete bij de leerlingen van Christus. Het moge overigens duidelijk zijn dat christelijke boete pas dan echt is als zij uit liefde voortkomt en niet alleen uit vrees, als zij de serieuze poging inhoudt om "de oude mens" te kruisigen opdat door de kracht van Christus de "nieuwe mens" geboren kan worden; als zij het voorbeeld volgt van Christus, die, hoewel Hij onschuldig was, de weg van de armoede en het geduld, van de soberheid en, zo kan men zeggen, van het boetvaardige leven gekozen heeft.

Verder wordt van de herders van de Kerk, zoals de Synode onderstreept heeft, een catechese verwacht over het geweten en zijn vorming. Ook dit thema is uiterst actueel, gezien het feit dat dit innerlijke heiligdom, dit binnenste van de mens dat zijn geweten is, door de schokken waaraan de hedendaagse cultuur is blootgesteld, maar al te vaak belaagd en bekoord, verward en verduisterd wordt. Voor een wijze catechese over het geweten kunnen kostbare richtlijnen gevonden worden bij de kerkvaders evenals in de theologie van het Tweede Vaticaans Concilie, met name in de twee documenten over de Kerk in de wereld van deze tijd Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 8.16.19.36.41.48 en over de godsdienstvrijheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965) In deze materie heeft ook Paulus VI dikwijls het woord genomen om de eigen aard van het geweten en zijn rol in ons leven te verduidelijken. Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het morele geweten vormen in de periode van de Veertigdagentijd (28 mrt 1973) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Is het gemakkelijk te leven naar de christelijke moraal in deze tijd? (8 aug 1973) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Ons geweten en ons hart (7 nov 1973) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Morele geweten moet God als doel hebben van de logische en ontologische principes (13 mrt 1974) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het enige principe en leidraad voor een effectief christelijk leven (8 mei 1974) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het morele geweten is de hoogste norm (12 feb 1975) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Het Sacrament van de Biecht is gegeven voor de innerlijke vrede (9 apr 1975) Vgl. H. Paus Paulus VI, Audiëntie, Versterking van het morele geweten (13 juli 1977) In zijn voetspoor laat ik zelf geen gelegenheid voorbijgaan om dit uitermate belangrijke aspect van de grootheid en waardigheid van de mens toe te lichten, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Angelus/Regina Caeli, Angelus (17 mrt 1985), 1 dit "soort van morele zintuig, dat ons in staat stelt het goede te onderscheiden van het kwade, ... als een innerlijk oog, een gezichtsvermogen van de geest, waardoor onze schreden op de weg van het goede geleid kunnen worden", waarbij ik de noodzaak benadruk van een christelijke vorming van het eigen geweten, opdat het geen "kracht wordt die het ware mens-zijn van de persoon ten gronde richt, terwijl het de heilige plaats zou moeten zijn waar God aan de mens laat zien wat echt goed voor hem is". Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Audientie (17 aug 1983), 1-3

Van de herders van de Kerk wordt tenslotte ook een catechese verwacht over enkele andere, voor de verzoening niet minder belangrijke kwesties:

  • Over het zondebesef dat, zoals gezegd, bij de mensen van onze tijd danig verzwakt is.
  • Over de beproeving en de bekoringen: de Heer Jezus zelf, de Zoon van God, "op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde", (Hebr. 4, 15) heeft door de Boze op de proef gesteld willen worden Vgl. Mt. 4, 1-11 Vgl. Mc. 1, 12 Vgl. Lc. 4, 1-13 om daarmee duidelijk te maken dat ook zijn volgelingen, precies zoals Hij, aan bekoring blootgesteld zouden zijn, en om te leren hoe men zich in de bekoring moet gedragen. Voor iemand die de Vader bidt om niet boven zijn kunnen beproefd te worden Vgl. 1 Kor. 10, 13 en niet in bekoring te worden geleid, Vgl. Mt. 6, 13 Vgl. Lc. 11, 4 en die zichzelf niet aan gelegenheden blootstelt, voor zo iemand betekent het ondergaan van een bekoring niet meteen dat hij al gezondigd heeft; het biedt hem veeleer de gelegenheid om te groeien in trouw en volharding door nederigheid en waakzaamheid.
  • Over het vasten: dat op oude en nieuwe manieren kan gebeuren als een teken van bekering, spijt en persoonlijke versterving, en tegelijk van vereniging met de gekruisigde Christus, als een teken ook van solidariteit met de hongerenden en lijdenden.
  • Over de aalmoes, die een middel is tot concrete naastenliefde, waarbij men wat men heeft, deelt met degene die lijdt onder de gevolgen van de armoede.
  • Over de nauwe band tussen de overwinning van de verdeeldheid in de wereld met de volle gemeenschap met God en tussen de mensen onderling, wat het uiteindelijke doel is van de Kerk.
  • Over de concrete situaties waarin de verzoening tot stand moet komen (het gezin, de samenleving, de maatschappelijke structuren), en met name over die vier vormen van verzoening waardoor de vier voornaamste vormen van gebrokenheid worden genezen: de verzoening van de mens met God, met zichzelf, met zijn broeders en met de schepping.
Ook kan de Kerk onmogelijk zonder haar wezenlijke boodschap te verminken een aanhoudende catechese achterwege laten over wat het traditionele christelijke spraakgebruik de vier uitersten van de mens noemt: de dood, het (bijzonder en algemeen) oordeel, de hel en de hemel. In een cultuur die ertoe neigt de mens uitsluitend te zien in zijn meer of minder geslaagde aardse omstandigheden, wordt van de herders van de Kerk dringend een catechese verlangd die met de zekerheid van het geloof het zicht opent op een leven na dit leven en die dat ook toelicht: er tekent zich om zo te zeggen achter de geheimzinnige deuren van de dood een eeuwigheid af, van vreugde in de verbondenheid met God, of van straf doordat men ver van Hem is. Slechts in dit perspectief van het uiteindelijke kan de zonde juist worden ingeschat, en wordt men een krachtige impuls gewaar tot bekering en verzoening.

Aan herders die ijver hebben voor het heil van de zielen en daar vindingrijk in zijn, zal het nooit aan gelegenheden ontbreken voor een dergelijke uitvoerige en veelzijdige catechese, waarbij zij rekening zullen houden met het verschil in culturele en godsdienstige vorming van degenen tot wie zij zich richten. Dergelijke gelegenheden worden geboden door de schriftlezingen, door de riten van het Eucharistisch offer en de andere Sacramenten, en ook door de omstandigheden waarin deze worden gevierd. Met het oog op hetzelfde doel kunnen allerlei initiatieven worden genomen, zoals preken, lezingen, gespreksgroepen, congressen, cursussen over religieuze cultuur en dergelijke, zoals op veel plaatsen al gebeurt. Ik zou hier met name het belang en de werkdadigheid willen onderstrepen die voor een dergelijke catechese de oude volksmissies hebben. Wanneer zij aan de bijzondere noden van onze tijd worden aangepast, kunnen zij net als vroeger ook nu een goed hulpmiddel zijn tot geloofsonderricht, ook met betrekking tot het terrein van bekering en verzoening.

Gezien het grote belang van een op bekering gebaseerde verzoening voor het delicate gebied van de menselijke betrekkingen en van het maatschappelijke samenleven in al zijn gradaties met inbegrip van de internationale betrekkingen, kan de catechese niet de kostbare bijdrage missen van de Sociale leer van de Kerk. Mijn voorgangers hebben hierover al sinds Leo XIII steeds op het juiste moment en met nauwgezetheid onderricht gegeven. Daar sluit de overvloedige rijkdom aan uitspraken op aan van de pastorale constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965)
van het Tweede Vaticaans Concilie en van verschillende bisschoppenconferenties op grond van de bijzondere omstandigheden van hun gebied. Dit alles vormt een omvangrijk en gedegen leerstellig geheel, dat betrekking heeft op de talloze noden van de menselijke samenleving, op de betrekkingen tussen afzonderlijke mensen, gezinnen en groepen, en op de vorming zelf van een maatschappij die in overeenstemming is met de wet van het zedelijk leven, de ,lex moralis', grondslag van alle menselijke beschaving. De visie die aan deze sociale leer van de Kerk ten grondslag ligt, ontleent zij uiteraard aan het woord van God over de rechten en plichten van de afzonderlijke mensen, van het gezin en van de gemeenschap; over de waarde van de vrijheid en de dimensie van de gerechtigheid; over het primaat van de liefde; over de waardigheid van de menselijke persoon en de eisen van het algemeen welzijn, waarop de politiek en de economie afgestemd moeten zijn. Op deze grondbeginselen van de sociale leer van de Kerk, die de algemene normen van de rede en van het geweten van de volkeren bevestigen en herhalen, berust grotendeels de hoop op een vreedzame oplossing van de vele sociale conflicten, en uiteindelijk op een wereldomspannende verzoening.

Het tweede door God ingesteld middel dat door de Kerk aan de pastoraal van bekering en verzoening wordt aangeboden, is gelegen in de Sacramenten. De mysterievolle dynamiek van de Sacramenten, zo rijk aan symboliek en onderricht, kan bezien worden vanuit een aspect dat niet altijd belicht wordt: niet alleen bevat elk Sacrament zijn eigen genade, maar is daarnaast ook teken van bekering en verzoening, waardoor deze geestesgesteltenissen zich in elk van hen laten beleven.

Zo is de Doop een heilzaam bad dat, zoals de heilige Petrus leert, "niet de verwijdering van lichamelijke onreinheid, maar de verbintenis met God van een goed geweten" (1 Pt. 3, 21) beoogt. Het is een sterven, begraven worden en verrijzen met Christus, die gestorven, begraven en verrezen is. Vgl. Rom. 6, 3. e.v. Vgl. Kol. 2, 12 Het is een gave van de Heilige Geest door Christus. Vgl. Mt. 3, 11 Vgl. Lc. 3, 16 Vgl. Joh. 1, 33 Vgl. Hand. 1, 5 Vgl. Hand. 11, 16 Dit aspect, dat voor het christelijke Doopsel wezenlijk en primair is, neemt niet weg maar verrijkt juist het bekeringsaspect dat al aanwezig is in het doopsel dat Jezus zelf van Johannes ontvangt "om heel de gerechtigheid te vervullen": Vgl. Mt. 3, 15 het Doopsel namelijk als act van bekering en van herstel van de geordende verhouding met God, met wegneming van de smet van de erfzonde en, als gevolg daarvan, als invoeging in het grote gezin van de verzoenden.

Zo ook het Vormsel. Als bevestiging van het Doopsel en, als initiatiesacrament samen met het Doopsel, verleent het de volheid van de Heilige Geest en brengt het het christelijk leven tot wasdom. Zo betekent en bewerkt het tegelijkertijd een grotere bekering van het hart en een inniger en daadwerkelijker toebehoren tot de gemeenschap van verzoenden die de Kerk van Christus is.

De door de heilige Augustinus overgeleverde bepaling van de Eucharistie als Sacrament van Godsliefde, teken van eenheid en band van liefde, H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 26, 13: CCL 36, 266 maakt heel duidelijk dat zij de heiliging van iedere mens persoonlijk (wat met de Godsliefde wordt aangeduid) en de verzoening van de gemeenschap (wat met eenheid en liefde bedoeld wordt) bewerkt. Dat vloeit voort uit het wezen zelf van het eucharistisch mysterie als onbloedige vernieuwing van het kruisoffer, bron van heil en verzoening voor alle mensen. Toch moet er hier aan herinnerd worden dat de Kerk, geleid door het geloof in dit verheven Sacrament, leert dat geen enkele Christen die zich van een zware zonde bewust is, de Eucharistie mag nuttigen voordat hij Gods vergeving ontvangen heeft. Zoals we kunnen lezen in de Instructie die begint met de woorden Congregatie voor de Riten
Eucharisticum Mysterium
Over de Eredienst van de Eucharistie
(25 mei 1967)
en die door Paulus VI op de vereiste wijze werd goedgekeurd. Daarin wordt de leer van het Concilie van Trente ten volle bevestigd: "De Eucharistie worde aan de gelovigen ook voorgehouden ‘als een tegengif waardoor wij bevrijd worden van de schuld die wij dagelijks oplopen en behoed tegen zware zonden', en men geve hun een goede manier om de wezenlijke onderdelen van de liturgie van de Mis goed te benutten. ‘Degene die wil communiceren moet men herinneren aan het voorschrift dat wij onszelf moeten onderzoeken. (1 Kor. 11, 28) Het kerkelijke gebruik maakt duidelijk dat een dergelijk onderzoek nodig is, aangezien niemand die zich van een doodzonde bewust is zonder voorafgaande sacramentele biecht tot de heilige Eucharistie mag naderen, al meent hij ook nog zo'n groot berouw te hebben.' Wanneer de nood dringt en er geen biechtvader aanwezig is, moet hij eerst een act van volmaakt berouw opwekken". Congregatie voor de Riten, Over de Eredienst van de Eucharistie, Eucharisticum Mysterium (25 mei 1967), 35

Het Wijdingssacrament vervolgens, beoogt aan de Kerk herders te geven, die niet alleen geroepen zijn om leraars en leiders te zijn, maar ook om de getuigen en bewerkers te zijn van de eenheid, de opbouwers van Gods gezin, en tevens de verdedigers en beschermers van de gemeenschapsband in dat gezin tegen de kiemen van verdeeldheid en verstrooiing.

Wat het Sacrament van het Huwelijk betreft: als verheffing van de menselijke liefde onder de impuls van de genade, is het een teken van de liefde van Christus voor de Kerk, maar ook van de overwinning, die Hij de gehuwden schenkt, op de krachten die de liefde vervormen en vernietigen. Zo wordt het gezin dat uit dit Sacrament ontstaat ook een teken van de verzoende en verzoenende Kerk, ten behoeve van een in al haar ‘structuren' en instellingen verzoende wereld.

De Ziekenzalving tenslotte vormt tijdens de beproeving van ziekte en ouderdom, en vooral in het laatste uur van de Christen, een teken van de definitieve bekering tot de Heer, en ook van de aanvaarding van het lijden en sterven als een boetedoening voor de zonden, waardoor een laatste verzoening met de Vader tot stand komt. Maar onder de sacramenten wordt er één aangetroffen dat weliswaar dikwijls het Sacrament van de Biecht genoemd wordt, vanwege de belijdenis van de zonden die er in plaats vindt, maar dat men beter bij uitstek als het Sacrament van Bekering kan beschouwen, zoals het ook in feite heet. Het is het Sacrament van de Bekering en Verzoening. De laatste Synodevergadering heeft met name over dit Sacrament gesproken, vanwege zijn betekenis voor de verzoening.

Gedurende heel haar verloop en in al haar fasen heeft de Synode uiterst aandachtig dit sacramentele teken overwogen dat de bekering en verzoening zowel betekent als verwerkelijkt. Het is waar dat niet alle aspecten van bekering en verzoening in dit sacrament vervat liggen. Van haar oorsprong af kent de Kerk immers meerdere en uiteenlopende vormen van bekering: sommige liturgisch of "para-liturgisch" van aard, van de boete-act in de Mis tot aan de verzoeningsdiensten en bedevaarten toe; en andere ascetisch van aard, zoals het vasten. Maar onder al deze praktijken is er geen zo betekenisvol, zo van God uit werkzaam, zo verheven en tegelijk in zijn ritueel toch zo toegankelijk als het Sacrament van de Bekering.

Al in haar voorbereidingsfase, evenals daarna in meerdere ter vergadering gehouden interventies, in de werkgroepen en in haar uiteindelijke voorstellen, heeft de Synode zich rekenschap gegeven van wat dikwijls, zij het met verschillende kracht en inhoud gezegd wordt: dat het Sacrament van de Bekering in een crisis verkeert. Zij heeft die onder ogen willen zien en de aanbeveling gedaan van een zorgvuldige catechese en een niet minder zorgvuldig theologisch, historisch, psychologisch, sociologisch en juridisch onderzoek naar de bekering in het algemeen, en naar het Sacrament van de Bekering in het bijzonder. Daarmee beoogde zij de oorzaken te verduidelijken van de crisis en wegen te ontsluiten naar een zekere en duidelijke oplossing ervan ten bate van de mensheid. Van de Synode heeft de Kerk dus een duidelijke bevestiging ontvangen van haar geloof aangaande dit Sacrament, dat aan iedere Christen en aan iedere geloofsgemeenschap de zekerheid van de vergeving schenkt uit kracht van het verlossende bloed van Christus.

Het is goed dit geloof te vernieuwen en opnieuw te bevestigen, nu het zou kunnen verzwakken, iets van zijn volledigheid zou kunnen verliezen of in de onbekendheid en het stilzwijgen zou kunnen wegzakken, door de negatieve werking van de hierboven genoemde crisis. Het Sacrament van de Biecht wordt immers bedreigd, enerzijds door de verduistering van het zedelijk en godsdienstig geweten en het verzwakte zondebesef, door een misvormd begrip van bekering, en door de geringe impuls tot christelijk leven; anderzijds door de mentaliteit die intussen post gevat heeft dat men de vergeving direct van God kan verkrijgen, ja zelfs dat dat de gewone manier zou zijn, zonder gebruik te maken van het Sacrament van de Verzoening, en door een routine-achtige sacramentele praktijk, waaraan soms het vuur en de levendigheid ontbreekt, wellicht vanuit een foutief en verkeerd idee over de werking van het Sacrament.

Het is daarom op zijn plaats hier de voornaamste aspecten in herinnering te brengen van dit grote Sacrament.

Het eerste en voornaamste gegeven met betrekking tot de barmhartigheid van de Heer en Zijn vergeving, leveren ons de heilige boeken van het Oude en Nieuwe Testament. In de Psalmen immers en in de taal van de profeten wordt de Heer misschien wel het meest de barmhartige genoemd, in tegenstelling tot de gemeenplaats als zou de God van het Oude Testament vooral streng en straffend zijn. Zo roept bijvoorbeeld onder de Psalmen een lang wijsheidslied, dat uit de uittochttraditie stamt, het weldadige handelen van God te midden van zijn volk in herinnering. Al wordt het ook op antropomorfe wijze beschreven, toch is dit handelen misschien wel één van de meest welsprekende uitingen over de barmhartigheid van God in het Oude Testament. De volgende aanhaling moge hier volstaan: "Toch was Hij barmhartig, vergaf hun zonden en roeide hen niet geheel uit. Maar telkens opnieuw bedwong Hij Zijn toorn en hield Hij Zijn gramschap in toom, wanneer Hij bedacht: het zijn toch maar mensen, een adem die gaat en niet wederkeert". (Ps. 78, 38-39)

In de volheid van de tijd echter komt de Zoon van God, als het Lam dat de zonden van de wereld wegneemt en op zich neemt. Vgl. Joh. 1, 29 Vgl. Jes. 53, 7.12 Hij verschijnt als degene die macht heeft zowel om te oordelen Vgl. Joh. 5, 27 als om zonden te vergeven, Vgl. Mt. 9, 2-7 Vgl. Lc. 5, 18-25 Vgl. Lc. 7, 47-49 Vgl. Mc. 2, 3-12 Die echter niet komt om te oordelen maar om te vergeven en te redden. Vgl. Joh. 3, 17

Deze macht nu om zonden te vergeven, verleent Jezus door de Heilige Geest aan eenvoudige mensen die ook zelf door de zonde belaagd worden. Namelijk aan Zijn apostelen: "Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij niet vergeeft, hun zijn ze niet vergeven". (Joh. 20, 22)(Mt. 18, 18) vgl. ook wat Petrus betreft Mt. 16, 19 Isaac de Stella, Preken, Sermones. XI (In dominica III post Epiphaniam, I): PL 194, 1729. De zalige Isaak van Stella licht in één van zijn preken de volkomen gemeenschap toe van Christus met de Kerk in de vergeving van de zonden: "Niets derhalve kan de Kerk zonder Christus vergeven: niets wil Christus zonder de Kerk vergeven. Niets kan de Kerk vergeven, tenzij aan degene die berouw heeft, dat is die door Christus geraakt is; niets wil Christus vergeven achten aan wie de Kerk minacht" Dit is één van de meest wonderbaarlijke vernieuwingen van het Evangelie! Dat Hij aan Zijn apostelen deze macht verleent, een macht die bovendien - zo heeft de Kerk het vanaf haar begin begrepen - overgedragen kan worden aan hun opvolgers. Deze hebben van de apostelen zelf de zending en taak ontvangen hun werk voort te zetten als verkondigers van het Evangelie en als bedienaren van het verlossingswerk van Christus.

Hier blijkt in al haar grootheid de figuur van de bedienaar van het Sacrament van de Bekering, die volgens een heel oud gebruik dikwijls "biechtvader" genoemd wordt.

Als bedienaar van het Sacrament van de Bekering handelt de priester, zoals aan het altaar bij de viering van de Eucharistie en zoals bij de overige Sacramenten, "in de persoon van Christus". Christus stelt hij tegenwoordig, die door zijn bediening het mysterie van de vergeving van de zonden voltrekt. Daardoor is het Christus die hier als broeder van de mens verschijnt, Vgl. Mt. 12, 49. e.v. Vgl. Mc. 3, 33. e.v. Vgl. Lc. 8, 20 Vgl. Rom. 8, 29. "De eerstgeborene onder vele broeders" als de barmhartige, getrouwe en medelijdende Hogepriester, Vgl. Hebr. 2, 17 Vgl. Hebr. 4, 15 als de Herder die op zoek is naar het verdwaalde schaap, Vgl. Mt. 18, 12. e.v. Vgl. Lc. 15, 4-6 als de Geneesheer die heelt en troost, Vgl. Lc. 5, 31. e.v. als de enige Leraar die de waarheid onderricht en de wegen van God wijst, Vgl. Mt. 22, 16 als de Rechter van de levenden en de doden Vgl. Hand. 10, 42 die naar waarheid en niet volgens de schijn oordeelt. Vgl. Joh. 8, 16

Ongetwijfeld is dit van de bedieningen van de priester één van de moeilijkste en meest delicate, één van de vermoeiendste en zwaarste, maar tegelijk één van de mooiste en troostrijkste. Juist hierom, maar ook vanwege de krachtige aanbeveling van de Synode, zal ik nooit ophouden mijn broeders, de bisschoppen en priesters, aan te sporen tot een trouwe en zorgvuldige vervulling ervan. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de biechtvaders van de Patriarchale Basilieken en tot andere biechtvaders, naar aanleiding van het afgelopen Jubeljaar van de Verlosser (9 juli 1984) Ten overstaan van het geweten van iedere Christen die zich voor hem opent met een mengsel van angst en vertrouwen, heeft de biechtvader een verheven taak die een dienst is bij de bekering en de verzoening van de mens. Hij moet diens zwakheden en struikelen onderkennen, diens verlangen naar opstaan en diens pogingen daartoe inschatten, de werking van de heiligmakende Geest in diens hart onderscheiden, hem in de vergeving laten delen die God alleen kan verlenen, zijn verzoening met de Vader "vieren" die beschreven is in de gelijkenis van de verloren zoon, de bevrijde zondaar weer opnemen in de kerkelijke gemeenschap van de broeders, en de boeteling vaderlijk vermanen met een vastbesloten, bemoedigend en vriendschappelijk: "Zondig van nu af niet meer". (Joh. 8, 11)

Voor een werkdadige vervulling van dit dienstwerk moet de biechtvader beslist de menselijke kwaliteiten hebben van wijsheid, onderscheidingsvermogen en inzicht en van een standvastigheid die door lankmoedigheid en goedheid wordt verzacht. Hij moet ook een gedegen en nauwgezette voorbereiding hebben gehad, onverkort en in de juiste verhoudingen, in de verschillende takken van de theologie, in de pedagogie en de psychologie, in gesprekstechniek en vooral in een levende en mededeelbare kennis van het woord van God. Maar nog noodzakelijker is het dat hij een intens en oprecht geestelijk leven leidt. Om immers anderen op de weg van de christelijke volmaaktheid te kunnen leiden, moet de bedienaar van het Sacrament van de Bekering eerst zelf deze weg gaan, en meer door daden dan door een veelheid van woorden laten blijken dat hij een gedegen door eigen beleving beproefde ervaring heeft van het gebed, dat hij de evangelische deugden beoefent, zowel de theologale als de zedelijke deugden, dat hij de wil van God trouw gehoorzaamt, de Kerk liefheeft en volgzaam is jegens haar Leergezag.

Heel deze toerusting met menselijke gaven, christelijke deugden en pastorale vaardigheden is niet iets dat men van vandaag op morgen of zonder grote inspanning kan verkrijgen. Op de bediening van het Sacrament van de Bekering moet iedere priester al vanaf zijn seminariejaren worden voorbereid, door de studie van de dogmatiek, de moraaltheologie, de spiritualiteit en de pastoraaltheologie (die samen steeds maar één theologie vormen), en door de studie van de menswetenschappen, de gespreksmethodiek en vooral de methode van het pastorale gesprek. Vervolgens zal hij begeleid en geholpen moeten worden bij zijn eerste ervaringen als biechtvader. Voortdurend zal hij een passende zorg moeten besteden aan zijn eigen vervolmaking en door een aanhoudende studie bij de tijd moeten zien te blijven. Wat een schat aan genade, waarachtig leven en geestelijke uitstraling zou de Kerk verwerven, als iedere priester er zorg voor zou dragen zich nooit uit nalatigheid of onder andere voorwendsels te onttrekken aan de ontmoeting met de gelovigen in de biechtstoel, en er zich meer op zou toeleggen om daar nooit onvoorbereid heen te gaan, of zonder de vereiste menselijke hoedanigheden of geestelijke en pastorale voorwaarden.

Wat dit betreft kan ik het niet nalaten met bewonderende en biddende liefde aan de voorbeelden te herinneren van die buitengewone apostelen van de biechtstoel, zoals de heilige Johannes Nepomucenus, de heilige Johannes Maria Vianney, de heilige Jozef Cafasso en de heilige Leopold van Castelnuovo, om slechts de bekendste te noemen die de Kerk heeft opgenomen in de lijst van haar heiligen. Maar ik wil ook hulde brengen aan die talloze schare van heilige biechtvaders, wier naam bijna nooit bekend wordt en aan wie zoveel zielen heil te danken hebben die door hen geholpen zijn bij hun bekering, bij de strijd tegen de zonde en de bekoringen, bij hun geestelijke vooruitgang en tenslotte bij hun heiliging. En ik aarzel niet te stellen dat ook de grote heiligen die plechtig in de lijst van de hemelingen werden ingeschreven, meestal zijn voortgekomen uit de biechtstoel, en samen met hen ook het geestelijk erfgoed van de Kerk en de bloei van een beschaving die doortrokken was van de Christelijke geest! Hulde dus aan deze stille schare van medebroeders die door de bediening van het Sacrament van de Bekering de zaak van de verzoening op uitmuntende wijze hebben gediend en dat nog dagelijks doen!

In de mate dat duidelijk werd hoe nuttig dit dienstwerk en deze macht tot zonden vergeven was, die door Christus verleend was aan de apostelen en hun opvolgers, ontwikkelde zich daaruit in de Kerk het bewustzijn van een teken van vergeving, dat als Sacrament van de Bekering is overgeleverd. Ik bedoel: de zekerheid dat Christus de Heer zelf, met het oog op de vergeving van de zonden en de verzoening, een bijzonder sacrament heeft ingesteld en aan Zijn Kerk toevertrouwd als een geschenk van Zijn goedheid en menselijkheid, van Zijn "filantropie" Vgl. Tit. 3, 4 of mensenliefde, een geschenk om alle mensen in te laten delen.

De praktijk van dit sacrament heeft, wat betreft de viering en vorm, een lang ontwikkelingsproces doorgemaakt, zoals de oudste sacramentaria, de akten van concilies en bisschoppensynoden, de prediking van de vaders en het onderricht van de kerkleraren getuigen. Maar over het wezen van het Sacrament heeft er in het bewustzijn van de Kerk altijd een vaste en onveranderde zekerheid geleefd: krachtens de wil van Christus wordt aan eenieder vergiffenis geboden door de sacramentele absolutie die de bedienaar van het bekeringssacrament verleent. Deze zekerheid werd met bijzondere kracht bevestigd door zowel het Concilie van Trente Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 2.8 als het Tweede Vaticaans Concilie: "Zij die naderen tot het Sacrament van de Bekering, verkrijgen van Gods barmhartigheid de vergiffenis van de Hem aangedane belediging en worden tevens verzoend met de Kerk, die zij door hun zonden hebben geschonden en die zich door haar liefdediensten, voorbeeld en gebed voor hun bekering inspant". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 Als wezenlijk element van het geloof aangaande de waarde en het doel van het bekeringssacrament moet nogmaals worden onderstreept dat onze Zaligmaker Jezus Christus het Sacrament van de Bekering heeft ingesteld in zijn Kerk, opdat de gelovigen die na het doopsel in zonde gevallen zijn, de genade zouden herkrijgen en met God verzoend zouden worden. Vgl. Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 2.8

Het geloof van de Kerk aangaande dit sacrament impliceert nog enige andere grondwaarheden waaraan niet voorbij gegaan mag worden. De sacramentele rite van het bekeringssacrament heeft deze waarheden in de loop van haar ontwikkeling en veranderende vormgeving altijd bewaard en doen uitkomen. Het Tweede Vaticaans Concilie beoogde met zijn voorschrift tot hervorming van deze rite, dat zij deze waarheden juist nog duidelijker tot uitdrukking zou doen komen, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 72 wat gebeurd is met de nieuwe Orde van dienst voor boete en verzoening. Vgl. Congregatie voor de Riten, Ordo van het Sacrament van Boete en Verzoening, Ordo Paenitentiae (2 dec 1973) Daarin is vanuit de traditie onverkort de leer overgenomen, die het Concilie van Trente had samengevat, maar dan zo dat deze vanuit haar bijzondere historische context (de nauwgezette inspanning om de leer te verduidelijken tegenover opvattingen die in ernstige mate afweken van wat het authentieke Leergezag van de Kerk leerde) getrouw vertaald is in bewoordingen die meer aansluiten bij onze tijd.

Bovengenoemde waarheden, door de Synode nadrukkelijk en duidelijk onderstreept en in de voorstellen tot uitdrukking gebracht, laten zich samenvatten in de volgende geloofsovertuigingen, waaromheen alle andere uitspraken van de katholieke leer over het sacrament van de boete.

I. De eerste overtuiging luidt: het Sacrament van de Bekering is voor de Christen de normale weg om vergeving en kwijtschelding te verkrijgen voor de zware zonden die na het doopsel zijn begaan. De Heiland is in Zijn heilshandelen weliswaar niet zo aan het sacramentele teken gebonden, dat Hij in de bedeling van het heil nooit en in geen enkele wijze buiten of boven de sacramenten uit werkzaam zou kunnen zijn. Maar in de school van het geloof leren wij dat diezelfde Heiland gewild en bepaald heeft dat de eenvoudige en kostbare sacramenten van het geloof de gewone en werkdadige middelen zouden zijn waarlangs zijn verlossende kracht zou werken. Het zou dan ook onverstandig en vermetel zijn om naar eigen willekeur de genade- en heilsmiddelen achterwege te laten die de Heer heeft voorgesteld, en in het onderhavige geval, om vergeving te willen verkrijgen zonder gebruik te maken van het sacrament dat Christus juist voor de vergeving heeft ingesteld. De vernieuwing van de riten die na het Concilie heeft plaats gehad, rechtvaardigt geen enkele illusie of verandering in die richting. Zij moest en moet volgens de bedoeling van de Kerk juist dienen om in ieder van ons een nieuwe ijver op te wekken tot vernieuwing van onze innerlijke houding: om tot een dieper verstaan te komen van de eigen aard van het sacrament van de bekering, om het met meer geloof, niet uit angst maar vertrouwvol te ontvangen, en om vaker gebruik te maken van dit sacrament vanuit de erkenning dat het geheel doortrokken is van de barmhartige liefde van de Heer.

Volgens de richtlijnen van het Tweede Vaticaans Concilie biedt de Orde van dienst voor boete en verzoening drie riten, waardoor het mogelijk wordt om de viering van het Sacrament van de Bekering met behoud van de wezenlijke elementen aan te passen aan de pastorale omstandigheden.

De eerste vorm - de verzoening van één boeteling - is de gewone en normale manier waarop het sacrament gevierd wordt en mag niet in onbruik raken of veronachtzaamd worden.

De tweede vorm - de verzoening van meerdere boetelingen met persoonlijke belijdenis en absolutie - biedt weliswaar in haar voorbereidende gedeelten de mogelijkheid om de gemeenschapsdimensie van het sacrament beter te doen uitkomen, maar volgt in haar eigenlijk sacramentele gedeelte, dat bestaat in de persoonlijke belijdenis en absolutie van de zonde, toch de eerste vorm. Zij kan dan ook met die eerste vorm gelijk gesteld worden, in zoverre zij dezelfde gewone rite volgt.

De derde vorm daarentegen - de verzoening van meerdere boetelingen met algemene belijdenis en absolutie - draagt het karakter van een uitzondering en wordt daarom niet aan de vrije keus overgelaten maar valt onder een speciaal daarvoor opgestelde regeling.

De eerste vorm maakt dat de meer persoonlijke - en wezenlijke - aspecten van de bekeringsweg ten volle gewaardeerd en benut worden. Door het gesprek tussen de biechteling en de biechtvader, en door gebruik te maken van de diverse elementen (zoals de Bijbellezingen, de keuzemogelijkheid met betrekking tot de "genoegdoening" en dergelijke), kan men de sacramentele viering beter laten aansluiten bij de situatie van de biechteling. Hoe waardevol deze elementen zijn, ontdekt men als men bedenkt vanuit welke motieven een Christen tot het Sacrament van de Bekering komt: uit behoefte aan persoonlijke verzoening en herstel van de vriendschap met God doordat de genade, die door de zonde verloren was, wordt teruggewonnen; uit behoefte aan toetsing en bevestiging van de geestelijke weg die men gaat, en soms aan een nauwkeuriger zicht op de roeping; dikwijls ook uit een behoefte en verlangen om uit een gesteltenis van geestelijke lauwheid en religieuze crisis te komen. Doordat de eerste vorm van viering zo op de individuele persoon afgestemd is, ontstaat er tenslotte een verbinding tussen het Sacrament van de Bekering en iets dat er weliswaar van verschilt maar er gemakkelijk mee te verenigen is: ik bedoel de geestelijke leiding. Zeker is dan ook dat door de eerste vorm van het sacrament de persoonlijke keuze en verantwoordelijkheid duidelijk worden onderstreept en bevorderd.

De tweede vorm van viering haalt, juist door haar gemeenschapskarakter en haar eigen gestaltegeving, enige andere belangrijke aspecten naar voren: het woord Gods krijgt, wanneer het gezamenlijk beluisterd wordt, een heel bijzondere kracht in vergelijking met de persoonlijke lezing ervan, en doet beter het kerkelijk karakter uitkomen van bekering en verzoening. Deze vorm komt met name tot zijn recht in de verschillende tijden van het liturgisch jaar en in verband met bijzondere gebeurtenissen van pastoraal belang. Het moge hier volstaan erop te wijzen dat bij deze vorm van viering wel hoort dat er een voldoende aantal mensen bij aanwezig is.

Het spreekt uiteraard vanzelf dat men niet op grond van bijkomstige of subjectieve criteria moet kiezen welk van beide vormen men zal gebruiken, maar dat men daarbij te werk moet gaan vanuit de wil om het geestelijk welzijn te dienen, in trouw aan de regelingen van de Kerk ten aanzien van het Sacrament van de Bekering.

Ook is het goed eraan te herinneren dat het voor een evenwichtig geestelijk en pastoraal beleid in deze, getuige een eeuwenlange leerstellige traditie en praktijk, nodig is dat men een groot belang hecht aan het biechten ook als het maar om dagelijkse zonden gaat, en dat men de gelovigen daartoe opvoedt. Want al weet de Kerk en leert zij dat dagelijkse zonden ook op andere wijzen vergeven worden - men denke aan akten van berouw, werken van naastenliefde, gebeden, boetevieringen - toch houdt zij niet op allen te herinneren aan de eigen geestelijke rijkdom van het sacrament, ook waar het over zulke zonden gaat. Het veelvuldig ontvangen van het Sacrament van de Bekering, waartoe sommige groepen van gelovigen verplicht zijn, versterkt het besef dat ook de kleinere zonden God beledigen en een wonde toebrengen aan het Lichaam van Christus dat de Kerk is. De viering van het Sacrament van de Bekering wordt dan een gelegenheid en stimulans "dieper aan Christus gelijkvormig te worden en nauwlettender aan de stem van de Geest gehoor te geven". Congregatie voor de Riten, Ordo van het Sacrament van Boete en Verzoening, Ordo Paenitentiae (2 dec 1973), 7. b Bijzondere nadruk verdient het feit dat de genade die eigen is aan de sacramentele viering een grote geneeskracht bevat en helpt om de wortels van de zonde uit te rukken.

De zorg voor de gestaltegeving van de viering, Vgl. Congregatie voor de Riten, Ordo van het Sacrament van Boete en Verzoening, Ordo Paenitentiae (2 dec 1973), 17 met name voor de plaats van het woord van God, dat als het kan en past aan de gelovigen en met hun medewerking voorgelezen, in herinnering gebracht en uitgelegd wordt, draagt er toe bij dat de praktijk van het bekeringssacrament levendiger wordt, en voorkomt dat zij afglijdt naar formalisme en sleur. Deze verzorging van de viering zal er onder andere ook toe leiden dat in de verschillende kerken vaste tijden worden bepaald voor de viering van het boetesacrament, en dat de gelovigen, met name de kinderen en de jongeren, wordt geleerd zich daar normaal gesproken aan te houden, tenzij er sprake is van een noodsituatie. Want in dat laatste geval moet een herder van zielen altijd klaar staan om degene die bij hem komt te ontvangen.

Document

Naam: RECONCILIATIO ET PAENITENTIA
Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 2 december 1984
Copyrights: © 1985, Stg. Verkondiging, Roermond; nr. 13
Vert.: Chr. v. Buijtenen S.J.
Bewerkt: 4 december 2020

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test