H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1996
Naar het beeld van Jezus, de welbeminde Zoon ”die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd”, (Joh. 10, 36) zijn ook zij die God uitnodigt om Hem te volgen, geheiligd en in de wereld gezonden om Zijn voorbeeld te volgen en Zijn zending voort te zetten. In wezen geldt dit voor iedere volgeling. Maar het is bijzonder van toepassing op hen die geroepen worden om Christus ‘van meer nabij’ te volgen op de manier die karakteristiek is voor het godgewijde leven, en om Hem te maken tot het ‘Al’ van hun leven. In het feit dat ze geroepen zijn ligt dus de opdracht besloten zich geheel aan de zending te wijden; bovendien wordt onder werking van de Heilige Geest, die aan de oorsprong staat van iedere roeping en van ieder charisma, het godgewijde leven zelf een zending, zoals ook het gehele leven van Jezus was. Ook zo gezien is het zeer duidelijk van hoe groot belang de beoefening is van de evangelische raden, die de mens geheel vrij maakt voor de zaak van het evangelie.
Men kan dus zeggen dat de zending voor alle instituten wezenlijk is, niet alleen voor de instituten van apostolisch leven, maar ook voor die van contemplatief leven.
Immers, meer nog dan dat de zending door uitwendige werken gekenmerkt wordt, bestaat ze in het tegenwoordig stellen van Christus in de wereld door het persoonlijk getuigenis. Dàt is de uitdaging, dàt is het eerste doel van het godgewijde leven! Naarmate de godgewijde mens meer aan Christus gelijkvormig wordt, wordt Christus meer aanwezig en werkzaam gemaakt in de wereld voor het heil van alle mensen.
Zo kan men zeggen dat de godgewijde mens ‘op zending’ is, juist krachtens zijn toewijding aan God waarvan hij overeenkomstig het ideaal van zijn instituut getuigenis aflegt. Als in het stichtings-charisma pastorale activiteiten zijn voorzien, is het duidelijk dat het getuigenis van het leven en de werken van apostolaat en menselijke ontwikkeling op gelijke wijze noodzakelijk zijn: beide stellen Christus tegenwoordig, die tegelijk aan de eer van de Vader is toegeheiligd en in de wereld is gezonden voor het heil van zijn broers en zusters. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 46
Bovendien deelt het religieuze leven nog door een ander element, dat er specifiek voor is, in de zending van Christus, namelijk het broederlijk en zusterlijk leven in gemeenschap voor de zending. Hoe inniger dus de zelfgave aan de Heer Jezus is, hoe broederlijker het gemeenschapsleven, hoe vuriger de toewijding aan de specifieke zending van het instituut, en hoe apostolischer het religieuze leven zijn zal.