• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Volgens de traditionele leer van de kerk is het godgewijde leven naar zijn aard noch laïcaal noch clericaal. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 588. 1 Vandaar dat het ”laïcale religieuze leven” zowel voor mannen als voor vrouwen een volledige staat is van beoefening van de evangelische raden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 10 Het heeft dus voor het individu en voor de kerk een eigen waarde die onafhankelijk is van het gewijde ambt.

In de lijn van het Tweede Vaticaans Concilie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 8.10 heeft de synode haar hoogachting uitgesproken voor deze vorm van godgewijd leven, waarin de lekenbroeders binnen en buiten de communauteit allerlei soorten belangrijke diensten verlenen, en zo deelnemen aan de opdracht, het evangelie te verkondigen en door de liefde in het leven van iedere dag ervan te getuigen. Sommige van deze diensten kunnen worden beschouwd als echte kerkelijke bedieningen die aan hen door het wettig gezag worden toevertrouwd. Daarvoor is een geschikte en volledige vorming vereist: als mens en op het gebied van spiritualiteit, theologie, pastoraal en beroep.

Volgens de gebruikelijke terminologie worden instituten waarvan aard en doelstelling vanwege de bedoeling van de stichter of een rechtmatige traditie niet het uitoefenen van de heilige wijding insluiten, ‘lekeninstituten’ genoemd. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 588. 3 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 10 Tijdens de synode heeft men er echter op gewezen dat met deze terminologie het eigen karakter van de roeping van de leden van deze instituten niet adequaat wordt weergegeven. Terwijl zij immers veel dingen doen die ook lekengelovigen verrichten, doen de religieuzen dat juist omdat ze godgewijde mensen zijn, en daarmee brengen zij volgens hun specifieke charisma hun geest van totale zelfgave aan Christus en de kerk tot uitdrukking.

Daarom hebben de synodevaders, om alle onduidelijkheid en verwarring met het seculiere karakter van de lekengelovigen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 31 te vermijden, de term religieuze instituten van broeders voorgesteld. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones van de 9e Gewone Bisschoppensynode over het religieuze leven (29 okt 1994), 8 Dit voorstel is rijk aan betekenis, vooral als men bedenkt dat het woord ‘broeder’ ook een rijke geestelijke betekenis heeft. ”Deze religieuzen zijn geroepen broeders van Christus te zijn, innig verbonden met Hem, ‘de Eerstgeborene onder vele broeders’; broeders onder elkaar in wederzijdse liefde en gezamenlijke arbeid in dezelfde dienst aan het welzijn in de kerk; broeders van iedere mens door te getuigen van Christus’ liefde jegens alle mensen, speciaal de kleinste en behoeftigste; broeders omwille van een grotere broederlijkheid in de kerk.” H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Audiëntie (22 feb 1995), 6 Door dit aspect dat het christelijk leven en het godgewijde leven gemeen hebben, op speciale wijze te beleven, herinneren de ‘religieuze broeders’ de priesterreligieuzen duidelijk aan het fundamentele aspect van de broederschap in Christus, die onder elkaar en met iedere man en vrouw beleefd moet worden, en verkondigen ze aan allen het woord van de Heer: ”Gij zijt allen broeders” (Mt. 23, 8).

In deze religieuze instituten van broeders is er niets op tegen dat, krachtens beschikking van het generaal kapittel enkele leden de heilige wijdingen ontvangen om tegemoet te komen aan de behoefte aan priesterlijke bediening in hun eigen huizen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 10 Maar het Tweede Vaticaans Concilie moedigt dit op geen enkele wijze uitdrukkelijk aan, juist omdat het wenst dat de instituten van broeders trouw blijven aan hun roeping en zending. Hetzelfde is van toepassing voor de toegang tot het ambt van overste, daar dit immers op speciale wijze een weerspiegeling is van het eigen karakter van het instituut.

De roeping van de broeders in wat men noemt de ‘clericale instituten’ is een andere, want volgens de opzet van de stichter of krachtens een rechtmatige traditie veronderstellen deze instituten het uitoefenen van de heilige wijdingen, worden zij door clerici bestuurd en worden zij als zodanig door het gezag van de kerk erkend. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 588. 2 In deze instituten hoort het gewijde ambt tot het wezen van het charisma en bepaalt het daarvan de aard, het doel en de geest. De aanwezigheid van broeders vormt een gedifferentieerde deelname aan de zending van het instituut door diensten die verleend worden binnen de communauteit of in apostolische taken in samenwerking met hen die het priesterambt uitoefenen.

Document

Naam: VITA CONSECRATA
Over het gewijde leven en zijn zending in de Kerk en de wereld
Soort: H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Auteur: H. Paus Johannes Paulus II
Datum: 25 maart 1996
Copyrights: © 1996, 1-2-1 Kerkelijke Documentatie jrg 24, nr. 4/5
Vert.: F. van Voorst tot Voorst, s.j.
Bewerkt: 27 januari 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test