H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1996
Het bruidsaspect van het godgewijde leven heeft een bijzondere betekenis, want het wijst erop dat de kerk verplicht is te leven in volledige en exclusieve toewijding aan haar Bruidegom van wie zij alle goeds ontvangt. Dit bruidsaspect, dat een eigenschap is van alle godgewijde leven, heeft een speciale betekenis voor de vrouw, die daarin zichzelf herkent en als het ware de eigen betekenis ontdekt van haar relatie met de Heer.
Wat dit betreft staat in het Nieuwe Testament een zeer sprekende passage. We zien daarin Maria samen met de apostelen in de Avondmaalzaal in biddende afwachting van de Heilige Geest. Vgl. Hand. 1, 13 Men kan daarin een aansprekend beeld zien van de kerk als bruid, lettend op de tekens van de Bruidegom, en bereid om zijn gave te ontvangen. Bij Petrus en de andere apostelen komt vooral het aspect van vruchtbaarheid naar voren zoals zich dat manifesteert in het kerkelijk dienstwerk, dat een instrument van de Geest wordt om nieuwe zonen en dochters te verwekken door het Woord te prediken, de sacramenten te bedienen en pastorale zorg te verlenen. Bij Maria komt vooral heel sterk het aspect naar voren van de zich openstellende bruid, waardoor de kerk vanuit haar volmaakte maagdelijke liefde het goddelijk leven binnen zich doet vrucht dragen.
Men heeft het godgewijde leven altijd bij voorkeur gezien vanuit Maria, Maagd en Bruid. Uit deze maagdelijke liefde komt een bijzondere vruchtbaarheid voort die bijdraagt tot het ontstaan en groeien van het goddelijke leven in de harten. H. Teresia van Lisieux van het Kind Jezus, Manuscrits autobiographiques. B 2verso: “Uw bruid zijn, o Jezus, … door mijn vereniging met U de moeder zijn van de zielen” In het voetspoor van Maria, de nieuwe Eva, geeft de godgewijde mens zijn geestelijke vruchtbaarheid gestalte door zich open te stellen voor het Woord, om door onvoorwaardelijke toewijding en levend getuigenis mee te werken aan de opbouw van een nieuwe mensheid. Zo laat de kerk ten volle haar moederschap blijken, zowel in het aan Petrus toevertrouwde mededelen van de goddelijke genade, als in het in verantwoordelijkheid aanvaarden van Gods gave, dat kenmerkend is voor Maria.
Van zijn kant vindt het volk van God in het gewijde ambt de heilsmiddelen, en in het godgewijde leven een stimulans om uit liefde volledig bereid te zijn tot alle vormen van christelijk dienstbetoon. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de vernieuwing en aanpassing van het religieuze leven, Perfectae Caritatis (28 okt 1965), 8.10.12