H. Paus Johannes Paulus II - 30 november 1980
"God, die rijk is aan erbarming" (Ef. 2,4) is Degene die Jezus Christus ons als Vader heeft geopenbaard: het is zelfs zijn Zoon zelf die Hem in zichzelf aan ons getoond en bekendgemaakt heeft. Vgl. Joh. 1, 18 Vgl. Heb. 1, 1-2 Hierbij denken wij aan dat ogenblik, toen een van de twaalf apostelen, Filippus, zich tot Christus wendde en zei: "Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg” en Christus antwoordde: "Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet...? Wie Mij ziet, ziet de Vader." Vgl. Joh. 14 Deze woorden werden gesproken tijdens het laatste gesprek, waarin Christus afscheid nam van de zijnen, bij het begin van het paasmaal, dat gevolgd werd door de gebeurtenissen van die heilige dagen waarin eens en voor altijd dit bewijs gegeven diende te worden: "God, die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden.” (Ef. 2, 4-5)
De leer van het Tweede Vaticaans Concilie volgend en tegelijk het oog richtend op de bijzondere noden van onze tijd, heb ik de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptor Hominis
De Verlosser van de mensen
(4 maart 1979) gewijd aan de waarheid over de mens, die ons in haar volheid en diepgang in Christus ontsloten wordt. De niet minder belangrijke noden van deze tijd dwingen mij nu om weer in deze zelfde Jezus Christus het gelaat van de Vader te laten zien, die inderdaad "de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting” (2 Kor. 1, 3) is. Want wij lezen in de consitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965): "Christus, de laatste Adam, maakt... de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping”; hetgeen Hij echter in alle volheid doet "juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 De hier geciteerde woorden van het Concilie getuigen dus zeer duidelijk dat de volledige waardigheid van de natuur van de mens – niet slechts op verstandelijk niveau maar ook in het diepste van zijn existentie – alleen maar kan geopenbaard worden met totale verwijzing naar God. Immers, de mens en zijn zeer hoge roeping worden in Christus geopenbaard door het kenbaar maken van het mysterie van de Vader en diens liefde.
Om deze reden heeft het zin in onze huidige situatie dit mysterie te bestuderen, want de veelvuldige ervaringen van de Kerk en van de mensen van deze tijd sporen ons hiertoe aan; ook de smeekbeden om hulp van zoveel mensenharten en hun lijden en hoop, hun angsten eisen dit. Bovendien, als het waar is wat ik in de encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptor Hominis
De Verlosser van de mensen
(4 maart 1979) verkondigd heb – dat namelijk ieder mens in zekere zin de weg van de Kerk is -, dan vernamen ons tegelijkertijd het Evangelie en de hele traditie om voortdurend deze weg met ieder persoonlijk te bewandelen, precies zoals Christus hem heeft gewezen toen Hij in zichzelf de Vader en diens liefde openbaarde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22 Telkens als dus in Jezus Christus deze weg, die eens en voor altijd aan de Kerk is toevertrouwd in de veranderlijke en wisselvallige situaties van de geschiedenis, naar de mens voert, komt men dichter bij de Vader en diens liefde. Deze waarheid heeft het Tweede Vaticaans Concilie voor onze tijd bevestigd.
Hoe meer echter de activiteit van de Kerk zich op de mens concentreert – m.a.w. hoe meer ze zogezegd antropocentrisch wordt – des te meer dient ze theocentrisch gefundeerd en vervolmaakt te worden: door deze activiteit namelijk in Jezus Christus op de Vader te ordenen. Hoewel er in het nabije verleden en ook nu nog allerlei persoonlijke meningen en geestesstromingen geweest zijn die de neiging hebben de theocentrische en de antropocentrische houding van elkaar te scheiden en zelfs tegenover elkaar te stellen, probeert de Kerk deze in navolging van Christus in de geschiedenis met elkaar te verenigen, en wel in een diepe en organische eenheid. Dit is ook een, en misschien wel het voornaamste, van de fundamentele beginselen van de leer van het laatste Concilie. Als ik mij dus in deze fase van de kerkgeschiedenis als voornaamste taak gesteld heb de leer van dit grote Concilie ten uitvoer te brengen, moet ik met geloof, met open geest en met een hart vol toewijding mijn aandacht op dit beginsel richten. In mijn reeds genoemde H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptor Hominis
De Verlosser van de mensen
(4 maart 1979) heb ik ernaar gestreefd grondig uiteen te zetten dat het verdiepte en op allerlei wijzen verrijkte bewustzijn van de Kerk – ook een vrucht van dit Concilie – ons verstand en ons hart ruimer voor Christus zelf moet openstellen. Nu wil ik opnieuw inprenten dat niemand zich voor Christus – wil Hij als Verlosser van de wereld de mens voor zichzelf duidelijk maken – op een andere wijze kan openstellen dan door een rijper zicht op de Vader en diens liefde.