H. Paus Paulus VI - 7 december 1965
Op dit plan is de verwezenlijking gevolgd. Om deze gebeurtenis naar waarheid te beoordelen, dient men rekening te houden met het ogenblik waarop zij zich voltrokken heeft. Zij is verwezenlijkt in een tijd waarin alle mensen eerder streven naar de heerschappij van deze wereld dan naar de vestiging van het rijk van God; in een tijd waarin het vergeten van God een gewoonte wordt die, naar het schijnt, door de vooruitgang van de wetenschappen in de hand wordt gewerkt; in een tijd waarin de voornaamste activiteit van de mens, die zich van zichzelf en van zijn vrijheid duidelijker bewust is geworden, erop gericht is om een volledige vrijheid voor zich op te eisen die aan geen enkele wet, welke de natuurlijke orde zou te boven gaan, gebonden is; in een tijd waarin het laïcisme een normaal voortvloeisel schijnt te zijn van de moderne wetenschappelijke ontwikkeling en dat als de hoogste wijsheid van de tijdelijke sociale orde wordt beschouwd; ook in een tijd waarin de uitingen van het menselijk verstand het toppunt van absurditeit en van wanhoop bereiken; in een tijd tenslotte waarin zelfs de grootste godsdiensten der volkeren lijden aan verwarring en achteruitgang zoals men nog nimmer tevoren heeft ondervonden. In deze tijd nu is het concilie gevierd tot lof van God, in de naam van Christus, onder de ingeving van de Heilige Geest 'die alles doorgrondt' en die ook thans de Kerk bezielt, "opdat wij zouden weten wat ons door Gods genade is geschonken" Vgl. 1 Kor. 2, 10-12 : Hij is het die aan de Kerk een diepe en volledige kennis van het leven en van de wereld verschaft. Dank zij dit concilie heeft de leer, krachtens welke God het middelpunt en het doel is van de mens en van het heelal, de aandacht van de mensen op zich gevestigd en hen als het ware uitgedaagd die zouden menen, dat zij uit de tijd en buitenissig is; deze leer matigt zich begrippen aan die in het oog van de wereld absurd zijn, maar later, naar wij vertrouwen, als menselijk, vol wijsheid en heilzaam erkend zullen worden, namelijk dat God bestaat. Waarlijk, God is werkelijkheid, Hij bestaat inderdaad, Hij is een levend en persoonlijk wezen, Hij is de voorzienigheid; Hij is oneindig goed, niet alleen in zichzelf maar ook in zeer hoge mate jegens ons; Hij is onze Schepper, onze waarheid, ons geluk; en wel zo, dat de inspanning van de mens om op God zijn blik en zijn hart te vestigen in een houding die wij contemplatie noemen, als de meest verheven en volmaaktste daad van zijn geest dient beschouwd te worden: een daad die ook in onze tijd de onmetelijke piramide van de menselijke activiteiten kan en moet ordenen.