Paus Leo XIII - 1 november 1885
Het is niet moeilijk vast te stellen, hoe de inrichting van den staat zal zijn, als de christelijke wijsbegeerte leiding zal geven aan het staatkundig leven. Het ligt in de natuur van den mensch om in een burgerlijke gemeenschap te leven. Alles toch, wat noodig is om het leven te onderhouden en te veredelen en ook om geest en gemoed te vervolmaken, kan hij zich als eenling niet verwerven. Daarom heeft God het zoo beschikt, dat de mensch van nature bestemd is om zich bij anderen aan te sluiten en deel uit te maken zoowel van de huiselijke als van de burgerlijke gemeenschap; deze alleen kan hem volledig verschaffen alles wat voor het leven noodig is. Omdat nu geen gemeenschap bestaanbaar is, zonder dat één aan het hoofd van allen staat en krachtig en op dezelfde wijze de afzonderlijke leden heenstuwt naar het gemeenschappelijke doel, volgt hieruit, dat voor de burgerlijke gemeenschap der menschen een gezag noodig is om haar te besturen. Dit vindt, evengoed als de gemeenschap, zijn oorsprong in de natuur en dus in God zelf, den Schepper er van.
Hieruit volgt, dat het staatsgezag op zich beschouwd slechts van God alleen komt. Alleen God immers is in volle waarheid de hoogste Heer van alles; aan Hem moet alles onderdanig zijn en Hem moet alles dienen. Allen die het recht hebben om te bevelen ontvangen bijgevolg hun gezag van niemand anders dan van God, den hoogsten Koning van allen. "Alle gezag komt van God." (Rom. 13, 1)