En wanneer, beminde zoon en eerbiedwaardige broeders, iemand onder de seminaristen door een genadebeschikking van God zich tot het missionarisleven geroepen voelt, ”laat dan nòch het gebrek aan priesters, nòch de behoefte van uw bisdom u beangstigen en uw toestemming tegenhouden. Uw landgenoten, die de middelen ter zaligheid om zoo te zeggen voor de hand hebben liggen, zijn van de zaligheid lang zoo ver niet af als de heidenen... Brengt in zulk een geval uit liefde voor Christus en voor de zielen het offer van een of ander lid uwer geestelijkheid, als men dat althans een offer mag noemen. Immers, de goddelijke Stichter der Kerk zal het verlies van een helper en deelgenoot bij uw werk aanvullen òfwel door overvloediger uitstorting Zijner genade over uw bisdom, òfwel door nieuwe roepingen voor het heilig ministerie te verwekken.”Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926). A.A.S., 1926, p.70 sq