H. Paus Johannes Paulus II - 25 mei 1995
UT UNUM SINT Over de inzet voor de oecumene |
|||
► | De vruchten van de dialoog | ||
► | Zusterkerken |
Het Conciliedecreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) heeft in zijn historisch overzicht de eenheid in gedachten die ondanks alles in het eerste millennium beleefd werd. In zekere zin dient zij nu als een soort model. "Voor de heilige kerkvergadering is het een aangename taak (...) allen eraan te herinneren, dat in het Oosten meerdere afzonderlijke of plaatselijke Kerken bestaan, waaronder de patriarchale Kerken de eerste plaats innemen, waarvan vele zich erop beroemen, dat hun ontstaan teruggaat op de apostelen zelf". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 14 De weg van de Kerk begon in Jeruzalem op de dag van Pinksteren, en haar hele oorspronkelijke ontwikkeling in de toenmalige oikoumene concentreerde zich rond Petrus en de Elf. Vgl. Hand. 2, 14
De structuren van de Kerk in de Oriënt en in het Avondland vormden zich dus in relatie met dat apostolisch erfgoed. Haar eenheid gedurende het eerste millennium werden binnen diezelfde structuren gehandhaafd door de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, in gemeenschap met de bisschop van Rome. Als wij vandaag, aan het einde van het tweede millennium, de volledige eenheid trachten te herstellen, moeten we ons beroepen op deze aldus gestructureerde eenheid.
Het 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) stelt nog een ander karakteristiek aspect in het licht, dankzij hetwelk alle deelkerken in eenheid bleven, namelijk: "een bijzondere zorg (...) om de nauwe betrekkingen in de gemeenschap van geloof en liefde die tussen de plaatselijke Kerken als tussen zusters moeten bestaan te bewaren". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 14
Na het Tweede Vaticaans Concilie en in samenhang met die traditie werd de gewoonte weer ingevoerd om de rond hun bisschop verzamelde deelkerken of plaatselijke Kerken als "zusterkerken" te betitelen. Een zeer betekenisvolle stap op de weg naar volledige gemeenschap was vervolgens de opheffing van de wederzijdse excommunicaties, waardoor een pijnlijke kerkrechtelijke en psychologische hindernis uit de weg werd geruimd.
De structuren van de eenheid die vóór de scheiding bestonden zijn een erfgoed van ervaring dat onze weg naar het hervinden van de volledige gemeenschap leidt. Natuurlijk heeft de Heer gedurende het tweede millennium niet opgehouden zijn Kerk rijke vruchten van genade en groei te schenken. Maar helaas heeft de voortgaande wederzijdse vervreemding tussen de Kerken van het Avondland en van de Oriënt hen beroofd van de rijkdom van wederzijdse geschenken en hulp. Met Gods genade moet een grote inspanning geleverd worden om tussen hen de volle gemeenschap te herstellen, die de bron van zoveel goeds voor de Kerk van Christus is. Deze inspanning vraagt al onze goede wil, het deemoedige gebed en een blijvende samenwerking, die zich nergens door mag laten ontmoedigen. De H. Paulus spoort ons aan: "Draagt elkanders lasten" (Gal. 6, 2). Hoe passend voor ons en hoe actueel is deze oproep van de apostel! De traditionele term "zusterkerken" moet ons op deze weg steeds begeleiden.
Overeenkomstig de hoop die door paus Paulus VI werd verwoord is ons verklaarde doel om de volledige eenheid samen te herstellen in gewettigde verscheidenheid: "Wat de apostelen gezien en gehoord en ons verkondigd hebben, dat hebben wij door Gods genade gelovig mogen aanvaarden. Door het doopsel immers "zijn wij één in Christus Jezus" Vgl. Gal. 3, 28 . Bovendien zijn wij op grond van de apostolische successie ten nauwste verbonden door het priesterschap en de eucharistie. Door deel te hebben aan de gaven die God aan zijn Kerk geschonken heeft worden we in gemeenschap gebracht met de Vader door de Zoon in de Heilige Geest (...) In elke plaatselijke Kerk voltrekt zich dit geheim van de goddelijke liefde. Mogen we niet aannemen, dat daaruit de traditionele zegswijze ontstaan is volgens welke de verschillende plaatselijke Kerken elkaar zusterkerken plegen te noemen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 14? Onze Kerken hebben kennelijk als zusters samengeleefd gedurende die eeuwen waarin ze samen de oecumenische Concilies hielden die de geloofsschat verdedigden tegen alle bederf. Nu, na langdurige onderlinge geschillen en onenigheden, erkennen onze Kerken elkaar wederom als zusters, ondanks de moeilijkheden die in het verleden tussen ons zijn ontstaan". H. Paus Paulus VI, Brief, Aan Patriarch Athanagoras I, Oecumenisch Patriarch van Constantinopel, over het herenigen van de Kerken van Oosten en het Westen, Anno ineunte (25 juli 1967) Als wij vandaag, op de drempel van het derde millennium, naar het herstel van de volledige gemeenschap zoeken, moeten we ons inzetten voor de verwezenlijking van deze werkelijkheid en zij moet ons herkenningspunt zijn.
De band met deze glorierijke traditie is voor de Kerk vruchtbaar. "De Kerken van het Oosten - aldus het Concilie - bezitten vanaf het begin een schat waaruit de Kerk van het Westen op het gebied van de liturgie, de geestelijke traditie en de rechtsorde in ruime mate heeft geput". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 14
Tot deze "schat" hoort ook "de rijkdom van geestelijke tradities die vooral in het monnikenwezen ligt uitgedrukt. Vanaf de roemrijke tijd van de heilige vaders bloeide daar immers de monastieke spiritualiteit, die zich later naar het Westen verbreid heeft". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15 In mijn recente Apostolische Brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Orientale Lumen
Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII
(2 mei 1995) had ik de gelegenheid te benadrukken, dat de Oosterse Kerken met grote edelmoedigheid het engagement waarvan het monnikenleven getuigt, beleefd hebben "te beginnen bij de evangelisering, de hoogste dienst die de christen kan aanbieden aan zijn broeder, gevolgd door vele andere vormen van geestelijke en materiële dienst. Men kan inderdaad zeggen dat het monnikenwezen in de oudheid - en in verschillende perioden van de daaropvolgende tijden eveneens- het bevoorrechte middel is geweest voor de evangelisatie van de volken. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII, Orientale Lumen (2 mei 1995), 14
Het Concilie beperkt zich niet tot het benadrukken van wat de Kerken van Oost en West op elkaar doet lijken. In overeenstemming met de historische waarheid schroomt het niet te zeggen: "Het valt (...) niet te verwonderen dat de een bepaalde aspecten van een geopenbaard mysterie soms juister waarneemt en belicht dan de ander, zodat men dan moet zeggen, dat de verschillende theologische formuleringen elkaar dikwijls veeleer aanvullen dan uitsluiten". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 17 De gemeenschap wordt vruchtbaar door de uitwisseling van gaven tussen de Kerken voor zover die elkaar aanvullen.
Uit de herbevestiging van een reeds bestaande gemeenschap in geloof trok het Tweede Vaticaans Concilie pastorale consequenties die nuttig zijn voor het dagelijks leven van de gelovigen en voor de bevordering van de geest van eenheid. Vanwege de bestaande nauwe sacramentele banden tussen de katholieke Kerk en de orthodoxe Kerken heeft het Decreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Orientalium Ecclesiarum
Over de Oosterse Kerken
(21 november 1964) verklaard: "De pastorale praktijk wijst (...) uit dat men ten aanzien van onze oosterse broeders verschillende persoonlijke omstandigheden in acht kan en moet nemen die de eenheid van de Kerk niet schaden en ook geen te vermijden gevaren meebrengen, maar waarbij wel het heil en het welzijn van de zielen dringende eisen stellen. Derhalve heeft de katholieke Kerk, rekening houdend met de omstandigheden van tijd, plaats en personen, in het verleden vaak een mildere gedragsregel toegepast en zij doet dat nu nog door deelneming aan de sacramenten en andere vieringen en heilige zaken toe te staan en zo aan allen de heilsmiddelen te verschaffen en getuigenis af te leggen van de onderlinge liefde van de christenen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de Oosterse Kerken, Orientalium Ecclesiarum (21 nov 1964), 26
Deze theologische en pastorale oriëntering is ook op grond van de ervaring in de jaren na het Concilie door de beide Codices van het canonieke recht overgenomen. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 844. parr.2 en 3 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 671. parr. 2 en 3. Ze is expliciet vanuit het pastorale standpunt behandeld in het Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen
Oecumenisch Directorium
Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging (25 maart 1993). Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, Oecumenisch Directorium (25 mrt 1993), 122-128 In deze zo belangrijke en gevoelige kwestie is het noodzakelijk dat de Herders de gelovigen zorgvuldig onderrichten, opdat deze de bijzondere redenen voor deze deelneming aan de liturgische eredienst en de verschillende regelingen leren kennen, die er op dit gebied zijn.
Nooit mag men de ecclesiologische dimensie van de deelneming aan de Sacramenten, vooral aan de heilige Eucharistie, uit het oog verliezen.