UT UNUM SINTOver de inzet voor de oecumene
(Soort document: H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek)
H. Paus Johannes Paulus II -
25 mei 1995
Samen met alle leerlingen van Christus baseert de katholieke Kerk haar oecumenische inzet om allen te verzamelen in eenheid, op het plan van God. Immers "de Kerk (is) geen in zichzelf besloten realiteit (...). Ze ontplooit altijd missionaire en oecumenische activiteiten. Want de Kerk is in de wereld om het mysterie van de
communio dat essentieel voor haar is, te verkondigen, ervan te getuigen, het tegenwoordig te stellen en te verbreiden, en daarbij alle mensen en dingen in Christus te verenigen, om zo, voor allen een "ondeelbaar sacrament van eenheid" te zijn".
Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 4
Reeds in het Oude Testament bracht de profeet Ezechiël ten aanzien van toenmalige situatie van het Godsvolk de goddelijke wil tot uitdrukking, om de leden van zijn verstrooide volk "van alle kanten te verzamelen". De profeet bediende zich daartoe van het eenvoudige symbool van twee eerst verschillende stukken hout die dan aan elkaar gemaakt worden tot één stuk: "Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. De volkeren zullen weten dat Ik de Heer ben die Israël heiligt" Vgl. Ez. 37, 16-28
. Het Evangelie van Johannes ziet ten aanzien van de situatie van het Godsvolk in die tijd in de dood van Jezus de reden voor de eenheid van de kinderen van God: "De hogepriester (...) zei (...), dat Jezus zou sterven voor het volk, maar ook om de verstrooide kinderen Gods weer te verzamelen" (Joh. 11, 51-52). Inderdaad zal de brief aan de Efeziërs uitleggen: "Hij haalde (...) de scheidingswand van de vijandschap omlaag (...) door het Kruis (...). Hij heeft in zijn Persoon de vijandschap gedood" (Ef. 2, 14-16), uit dat wat gescheiden was heeft Hij een eenheid geschapen.
De eenheid van de hele verstrooide mensheid is Gods wil. Om die reden heeft Hij zijn Zoon gezonden opdat deze door zijn dood en zijn verrijzenis ons zijn Geest van liefde zou schenken. Aan de vooravond van zijn offerdood aan het Kruis bidt Jezus zelf tot de Vader voor zijn leerlingen en voor allen die in Hem geloven, dat zij
één mogen zijn, een levende gemeenschap. Dit is niet alleen de basis van de plicht, maar ook van de verantwoordelijkheid tegenover God en zijn plan, die allen dragen die door het doopsel ledematen worden van het Lichaam van Christus, een Lichaam waarin zich de verzoening en de gemeenschap geheel moeten verwerkelijken. Hoe is het mogelijk om verdeeld te blijven als we toch met de doop "begraven" zijn in de dood van de Heer, dat wil zeggen in de handeling zelf waarin God door zijn Zoon de muren van de scheiding heeft neergehaald? Verdeeldheid "is zeker duidelijk in strijd met de bedoeling van Christus; zij is ook een ergernis voor de wereld en de hoogverheven taak van de Evangelieverkondiging aan alle schepselen wordt erdoor geschaad".
2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 1