H. Paus Johannes Paulus II - 25 mei 1995
Overeenkomstig de hoop die door paus Paulus VI werd verwoord is ons verklaarde doel om de volledige eenheid samen te herstellen in gewettigde verscheidenheid: "Wat de apostelen gezien en gehoord en ons verkondigd hebben, dat hebben wij door Gods genade gelovig mogen aanvaarden. Door het doopsel immers "zijn wij één in Christus Jezus" Vgl. Gal. 3, 28 . Bovendien zijn wij op grond van de apostolische successie ten nauwste verbonden door het priesterschap en de eucharistie. Door deel te hebben aan de gaven die God aan zijn Kerk geschonken heeft worden we in gemeenschap gebracht met de Vader door de Zoon in de Heilige Geest (...) In elke plaatselijke Kerk voltrekt zich dit geheim van de goddelijke liefde. Mogen we niet aannemen, dat daaruit de traditionele zegswijze ontstaan is volgens welke de verschillende plaatselijke Kerken elkaar zusterkerken plegen te noemen Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 14? Onze Kerken hebben kennelijk als zusters samengeleefd gedurende die eeuwen waarin ze samen de oecumenische Concilies hielden die de geloofsschat verdedigden tegen alle bederf. Nu, na langdurige onderlinge geschillen en onenigheden, erkennen onze Kerken elkaar wederom als zusters, ondanks de moeilijkheden die in het verleden tussen ons zijn ontstaan". H. Paus Paulus VI, Brief, Aan Patriarch Athanagoras I, Oecumenisch Patriarch van Constantinopel, over het herenigen van de Kerken van Oosten en het Westen, Anno ineunte (25 juli 1967) Als wij vandaag, op de drempel van het derde millennium, naar het herstel van de volledige gemeenschap zoeken, moeten we ons inzetten voor de verwezenlijking van deze werkelijkheid en zij moet ons herkenningspunt zijn.
De band met deze glorierijke traditie is voor de Kerk vruchtbaar. "De Kerken van het Oosten - aldus het Concilie - bezitten vanaf het begin een schat waaruit de Kerk van het Westen op het gebied van de liturgie, de geestelijke traditie en de rechtsorde in ruime mate heeft geput". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 14
Tot deze "schat" hoort ook "de rijkdom van geestelijke tradities die vooral in het monnikenwezen ligt uitgedrukt. Vanaf de roemrijke tijd van de heilige vaders bloeide daar immers de monastieke spiritualiteit, die zich later naar het Westen verbreid heeft". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15 In mijn recente Apostolische Brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Orientale Lumen
Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII
(2 mei 1995) had ik de gelegenheid te benadrukken, dat de Oosterse Kerken met grote edelmoedigheid het engagement waarvan het monnikenleven getuigt, beleefd hebben "te beginnen bij de evangelisering, de hoogste dienst die de christen kan aanbieden aan zijn broeder, gevolgd door vele andere vormen van geestelijke en materiële dienst. Men kan inderdaad zeggen dat het monnikenwezen in de oudheid - en in verschillende perioden van de daaropvolgende tijden eveneens- het bevoorrechte middel is geweest voor de evangelisatie van de volken. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII, Orientale Lumen (2 mei 1995), 14
Het Concilie beperkt zich niet tot het benadrukken van wat de Kerken van Oost en West op elkaar doet lijken. In overeenstemming met de historische waarheid schroomt het niet te zeggen: "Het valt (...) niet te verwonderen dat de een bepaalde aspecten van een geopenbaard mysterie soms juister waarneemt en belicht dan de ander, zodat men dan moet zeggen, dat de verschillende theologische formuleringen elkaar dikwijls veeleer aanvullen dan uitsluiten". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 17 De gemeenschap wordt vruchtbaar door de uitwisseling van gaven tussen de Kerken voor zover die elkaar aanvullen.