H. Paus Johannes Paulus II - 25 mei 1995
Zo gebeurt het bijvoorbeeld dat - helemaal in de geest van de Bergrede - de Christenen die tot een confessie behoren andere christenen niet meer beschouwen als vijanden of vreemden, maar in hen broeders en zusters zien. Anderzijds bestaat in het spraakgebruik de neiging om zelfs de uitdrukking gescheiden broeders vandaag de dag te vervangen door termen die treffender de diepte van de - aan het doopkarakter gebonden - gemeenschap oproepen, die de heilige Geest met voorbijzien van de historische en canonieke breuken koestert. Men spreekt van de "andere christenen", van de "andere gedoopten", van de "christenen van de andere gemeenschappen". Het Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen
Oecumenisch Directorium
Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging (25 maart 1993) noemt de gemeenschappen waartoe deze christenen behoren 'Kerken en kerkelijke Gemeenschappen die niet in volle gemeenschap met de katholieke Kerk staan'. Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, Oecumenisch Directorium (25 mrt 1993), 5 Deze uitbreiding van de woordenschat is de uitdrukking van een opmerkelijke ontwikkeling van de geesteshoudingen. Het besef dat wij allemaal aan Christus toebehoren verdiept zich. Dat heb ik herhaaldelijk persoonlijk kunnen vaststellen tijdens de oecumenische vieringen die tot de belangrijke gebeurtenissen van mijn apostolische reizen in de verschillende werelddelen horen, of bij de ontmoetingen en oecumenische vieringen die in Rome plaatsvonden. De 'universele broederschap' van de christenen is tot een vaste oecumenische overtuiging geworden. Na de opheffing van de wederzijdse ban uit het verleden helpen de vroeger rivaliserende gemeenschappen elkaar tegenwoordig in veel gevallen wederzijds; zo worden soms de godshuizen ter beschikking gesteld of stipendia voor de vorming van de ambtsdragers aangeboden aan de gemeenschappen die zelf geen middelen bezitten; ofwel men appelleert bij de burgerlijke overheid voor de verdediging van andere christenen die ten onrechte beschuldigd worden of men bewijst de onhoudbaarheid van de aantijgingen waarvan bepaalde groepen het slachtoffer zijn.
In één woord: de christenen hebben zich bekeerd tot een broederlijke liefde die alle leerlingen van Christus omvat. Als het gebeurt dat in de loop van gewelddadige politieke omwentelingen in concrete situaties een bepaalde agressiviteit of een geest van wraak aan de dag treedt, dan doen de autoriteiten van de betroffen partijen in het algemeen hun best, de 'nieuwe wet' van de geest van de liefde de overhand te laten krijgen. Helaas is een dergelijke geest niet in staat geweest om alle bloedige conflictsituaties wezenlijk te veranderen. Onder deze omstandigheden vraagt de oecumenische inzet van degene die hem aan de dag legt, dikwijls echt heldhaftige beslissingen. In deze samenhang moet onderstreept worden dat de erkenning van de broederschap niet het gevolg is van een liberale menslievendheid of van een vage familiegeest. Zij heeft haar wortels in de erkenning van de ene doop en in de daaruit voortvloeiende eis, dat God in zijn werk verheerlijkt wordt. Het Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen
Oecumenisch Directorium
Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging (25 maart 1993) wenst een wederzijdse officiële erkenning van de doop. Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, Oecumenisch Directorium (25 mrt 1993), 94 Dat stijgt ver uit boven een daad van oecumenische hoffelijkheid en is een fundamentele ecclesiologische uitspraak. Het is passend eraan te herinneren dat het fundamentele karakter van de doop bij het opbouwen van de Kerk ook dankzij de veelzijdige dialoog duidelijk op de voorgrond is geplaatst Vgl. Commissie Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Doopsel, eucharistie en ambt (januari 1982): Ench.Oecum. 1, 1391-1447 en def. 1398-1408.