
H. Paus Johannes Paulus II - 25 mei 1995
Het "oecumenisch" gebed, het gebed van de broeders en zusters, brengt dat alles tot uitdrukking. Juist omdat zij van elkaar gescheiden zijn verenigen zij zich met des te grotere hoop in Christus en vertrouwen zij aan Hem de toekomst van hun eenheid en hun gemeenschap toe. Hierop kunnen wij ook treffend de leer van het Concilie toepassen: "Wanneer de Heer Jezus zijn Vader bidt, dat 'allen één mogen zijn (...) zoals Wij één zijn' (Joh. 17, 21-22), opent Hij perspectieven die voor de menselijke geest ontoegankelijk zijn, en zinspeelt Hij op een zekere gelijkheid tussen de eenheid van de goddelijke personen en de eenheid van de kinderen Gods in waarheid en liefde". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24
De verandering van het hart die de wezenlijke voorwaarde is voor iedere echte zoektocht naar de eenheid vloeit voort uit het gebed en haar verwerkelijking wordt geleid door het gebed: "Want een nieuwe geest, zelfverloochening en onbelemmerde schenking van liefde vormen de bodem waarop het verlangen naar eenheid groeit en rijpt. Daarom moeten wij van Gods Geest de genade afsmeken van waarachtige onthechting, van dienende nederigheid en zachtmoedigheid en van broederlijke ruimhartigheid tegenover anderen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 7