
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
De intellectuele vorming, die haar eigen specifieke kenmerken heeft, hangt toch nauw samen met de menselijke en geestelijke vorming, zozeer dat zij er een noodzakelijke uitdrukking van is. Zij vormt namelijk een onontkoombare eis van het verstand, waarmee de mens "deel heeft aan het licht van de goddelijke geest" en een wijsheid zoekt te verwerven die op haar beurt openstaat voor en richt op het kennen en aanhangen van God. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 15
De intellectuele vorming van de kandidaten voor het priesterschap vindt haar specifieke rechtvaardiging in de natuur zelf van het gewijde ambt en blijkt actueel en noodzakelijk tegenover de uitdaging van de "nieuwe evangelisatie", waartoe de Heer de Kerk roept op de drempel van het derde millennium.
De Synodevaders schrijven: "Als reeds iedere christen bereid moet zijn om het geloof te verdedigen en rekenschap af te leggen van de hoop die in ons leeft Vgl. 1 Pt. 3, 15 , dan moeten de kandidaten voor het priesterschap en de priesters veel meer ijver en zorg hebben voor de waarde van de intellectuele vorming in de opvoeding en de pastorale activiteit, aangezien zij voor het heil van de broeders en zusters een diepere kennis van de goddelijke geheimen moeten nastreven". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 26 De huidige situatie wordt sterk gekenmerkt door godsdienstige onverschilligheid en tevens door een wijdverbreid wantrouwen aangaande het reële vermogen van het verstand om tot objectieve en universele waarheid te komen en door nieuwe problemen en vragen welke opgeroepen worden door de wetenschappelijke en technologische ontdekkingen. Deze situatie eist nadrukkelijk zo'n uitstekend niveau van intellectuele vorming dat het de priesters in staat stelt om juist in een dergelijke context het onveranderlijke Evangelie van Christus te verkondigen en geloofwaardig te maken tegenover wettige eisen van de menselijke rede. Daar komt nog bij dat het actuele verschijnsel van het pluralisme, dat zich nadrukkelijker dan ooit voordoet, niet alleen in het milieu van de menselijke maatschappelijke maar ook in dat van de kerkelijke gemeenschap zelf, een bijzondere geschiktheid vraagt voor kritisch onderscheid. Dit is een ander motief dat de noodzaak aantoont van een uiterst serieuze intellectuele vorming.
Deze "pastorale" motivering van de intellectuele vorming bevestigt wat reeds gezegd is over de eenheid van het opvoedingsproces in zijn verschillende dimensies. De studie, die niet weinig plaats inneemt in het leven van wie zich voorbereidt op het priesterschap, is volstrekt geen uiterlijk en secundair onderdeel van zijn menselijke, christelijke geestelijke ontwikkeling en van de groei van zijn roeping. Door de studie, vooral door de theologische studie, hecht de toekomstige priester zich aan het woord van God, groeit hij in zijn geestelijk leven en bereidt hij zich voor op het vervullen van zijn pastorale dienst. Dit is het veelvoudige en tegelijk samenbindende doel van de theologische studie, zoals dat door het Concilie is aangegeven 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 16 dat door het Bisschoppensynodes
Instrumentum Laboris Achtste gewone algemene vergadering - ”De vorming van de priesters in de huidige omstandigheden” () van de Synode hernomen is: "Om pastoraal effectief te zijn moet de intellectuele vorming geïntegreerd worden in een spiritualiteit die gekenmerkt wordt door een persoonlijke ervaring van God, teneinde een zuiver begripsmatige wetenschap te overstijgen en te komen tot die kennis van het hart die het mysterie van God eerst weet te 'zien' en vervolgens in staat is het aan de broeders mee te delen". Bisschoppensynodes, Instrumentum Laboris Achtste gewone algemene vergadering - ”De vorming van de priesters in de huidige omstandigheden”, 39
De filosofie helpt de kandidaat veel om zijn intellectuele vorming te verrijken met de "cultus van de waarheid", d.w.z. met een soort liefdevolle verering voor de waarheid, die voert tot de erkenning dat de mens niet de schepper en de maat van de waarheid is, maar dat deze aan de mens geschonken wordt door de hoogste Waarheid die God is; dat de menselijke rede, zij het op beperkte wijze en soms met moeite, tot de objectieve en universele waarheid kan komen, ook tot de waarheid omtrent God en de diepste zin van het bestaan; dat het geloof zelf niet kan afzien van de rede en van de inspanning om na te denken over zijn inhoud, zoals de grote geest Augustinus getuigd heeft: "ik heb met de rede willen zien wat ik geloofd heb en ik heb veel gedisputeerd en gezegd". H. Augustinus, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. XV, 28: CCL 50/A, 534: "Desideravi intellectu videre quod credidi, et multum disputavi et laboravi,"
Voor een diepere kennis van de mens, van de maatschappelijke verschijnselen en van de lijnen waarlangs de maatschappij zich ontwikkelt en met het oog op een zoveel mogelijk "vleesgeworden' uitoefening van de pastorale dienst kunnen de zogenoemde "menswetenschappen" van veel nut zijn, zoals de sociologie, de pedagogie, de psychologie, de economische en politieke wetenschappen, de wetenschap van de sociale communicatie. Zij het binnen de zeer grenzen van de positieve en beschrijvende wetenschappen, kunnen zij de toekomstige priesters helpen om in het "eigentijdse" te leven, zoals Christus gedaan heeft. Paulus VI heeft gezegd: "Christus is tijdgenoot geworden van bepaalde mensen en heeft hun taal gesproken. De trouw aan Hem vraagt dat men doorgaat eigentijds te zijn." H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de deelnemers aan de 21e Italiaanse Bijbelweek (25 sept 1970). AAS 62, (1970), 618
De theologie is dus voor alles een gelovige, een mens van geloof, maar een gelovige die zijn geloof bestudeerd (fides quaerens intellectium) om tot een dieper begrip ervan te komen. De twee aspecten, het geloof en het rijpe nadenken, zijn nauw verbonden en verweven. Juist hun innige samenhang en hun wederzijdse doordringing beslissen over de ware aard van de theologie en bijgevolg over de inhoud, de wijze en de geest volgens welke de sacra doctrina uitgewerkt en bestudeerd moet worden.
Aangezien het geloof, dat vertrek- en aankomstpunt is van de theologie, ook een persoonlijke betrekking van de gelovige met Jezus Christus in de Kerk bewerkt, heeft ook de theologie intrinsieke christologische en kerkelijke kenmerken, welke door de kandidaat voor het priesterschap bewust opgenomen moeten worden, niet alleen omwille van de implicaties welke zijn persoonlijk leven betreffen, maar ook omwille van de implicaties welke zijn pastoraal dienstwerk aangaan. Als het geloof het aannemen van het woord Gods is, mondt het uit in een radicaal "ja" van de gelovige aan Jezus Christus, het volgende en definitieve Woord van God aan de wereld Vgl. Hebr. 1, 1. vv . De theologische reflectie heeft bijgevolg haar centrum in het aanhangen van Jezus Christus, Gods Wijsheid. De rijpe reflectie moet een deelneming aan de "gedachte" van ChristusVgl. 1 Kor. 2, 11 genoemd worden in de menselijke vorm van wetenschap (scientia fidei). Het geloof neemt de gelovige in de Kerk op en maakt hem deelachtig aan het leven van de Kerk als geloofsgemeenschap. De theologie heeft bijgevolg een kerkelijke dementie, want zij is een rijpe overweging van het geloof van de Kerk door de theoloog die lid van de Kerk is. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 11
Deze christologische en kerkelijke perspectieven, die de theologie van nature heeft, helpen de kandidaten voor het priesterschap om samen met de wetenschappelijke gestrengheid een grote en levendige liefde voor Jezus Christus en zijn Kerk te ontwikkelen. Deze liefde voedt hun geestelijk leven en richt hen op de edelmoedige vervulling van hun ambt. dit was uiteindelijk de bedoeling van het Tweede Vaticaans Concilie, dat een herziening van de kerkelijke studies heeft gevraagd, met een betere harmonisatie van de verschillende filosofische en theologische vakken, welke er eendrachtig toe moeten bijdragen "om de geest van de studenten steeds meer te openen voor het mysterie van Christus, dat de gehele geschiedenis van de mensheid raakt, terecht zijn invloed op de Kerk uitoefent en allereerst werkzaam is door het priesterlijk dienstwerk". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 14
Theologische intellectuele vorming en geestelijk leven, vooral het gebedsleven, ontmoeten en verstreken elkaar, zonder ook maar iets af te doen noch aan de ernst van het wetenschappelijk onderzoek noch aan de geestelijk smaak voor het gebed. De heilige Bonaventura vermaant ons: "Niemand moet menen dat voor hem de lezing volstaat zinder zalving, de beschouwing zonder vroomheid, het onderzoek zonder verwondering, de waarneming zonder jubel, de activiteit zonder godsvrucht, de wetenschap zonder liefde, de intelligentie zonder nederigheid, de studie zonder de goddelijke genade, de bespiegeling zonder de wijsheid van de goddelijke inspiratie". H. Bonaventura, De weg van de geest naar God, Itinerarium Mentis in Deum. Prol., 4: Opera Omnia, Tomus V, Ad Aquas Claras 1891, 296
In haar rijpe reflectie op het geloof beweegt de theologie zich in twee richtingen. De eerste is die van de studie van het woord van God, van het woord dat geschreven staat in de Heilige Schrift, gevierd en in praktijk gebracht wordt binnen de levende traditie van de Kerk en met gezag uitgelegd wordt door het leergezag van de Kerk. Vandaar de studie van de Heilige Schrift "die als het ware de ziel van de gehele theologie moet zijn", 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de priesteropleiding, Optatam Totius Ecclesiae (28 okt 1965), 16 van de kerkvaders, van de liturgie, van de geschiedenis van de Kerk en van de uitspraken van het leergezag. De tweede richting is die van de mens, gesprekspartner van God, van de mens die geroepen wordt om in het christelijk geloof en het christelijk ethos te "geloven", daarin te "leven" en ze aan de anderen "mee te delen". Vandaar de studie van de dogmatiek, van de moraaltheologie, van de theologie van de spiritualiteit, van het canoniek recht en van de pastoraaltheologie.
Dat de theologie betrekking heeft op de gelovige mens leidt ertoe dat zij speciaal aandacht heeft enerzijds voor het fundamentele en blijvende probleem van de verhouding tussen geloof en rede en anderzijds voor bepaalde eisen die meer verband houden met de sociale en culturele situatie van deze tijd. Wat het eerste betreft is er de studie van de fundamentele theologie, waarvan het onderwerp het feit van de christelijke openbaring is en de overdracht daarvan in de Kerk. Wat het tweede betreft zijn er de vakken die een meer besliste ontwikkeling gekend hebben en nog kennen als antwoord op de problemen welke nu sterk gevoeld worden. Vandaar de studie van de sociale leer van de Kerk, die "behoort (...) tot het gebied (...) van de theologie en vooral van de moraaltheologie" H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De ontwikkeling van de mens en de samenleving
Twintig jaar na Populorum Progressio van Paus Paulus VI, Sollicitudo Rei Socialis (30 dec 1987), 41 en gekend moet worden tot de "wezenlijke element" van de "nieuwe evangelisatie", waarvoor zij een instrument vormt. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 54 Vandaar de studie van de missie, van het oecumenisme, van het judaïsme, van de islam en van andere niet-christelijke godsdiensten.
Een ander probleem, dat vooral daar gevoeld wordt waar de seminariestudies toevertrouwd zijn aan academische instituten, betreft de verhouding tussen de wetenschappelijke gestrengheid van de theologie en de pastorale bestemming ervan en dus de pastorale aard van de theologie In feite gaat het om twee kenmerken van de theologie en van het onderricht ervan die niet alleen niet tegenover elkaar staan maar samenwerken, zij het onder verschillende opzichten, voor het meest volledige "begrip van het geloof". Het pastorale karakter van de theologie betekent geen theologie die minder leerstellig is of zelfs beroofd is van haar gemeenschappelijkheid. Het betekent integendeel dat zij de toekomstige priesters bekwaam maakt om de evangelische boodschap te verkondigen door middel van de cultuurmodellen van hun tijd en om de pastorale actie op te zetten volgens een authentieke theologische visie. Zo zal enerzijds een studie die de rigoureuze wetenschappelijkheid van de afzonderlijk theologische vakken respecteert, bijdragen tot de meest volledige en grondige vorming van de zielenherder als leraar van het geloof, terwijl anderzijds de juiste gevoeligheid voor de pastorale bestemming de serieuze en wetenschappelijke studie van de theologie waarlijk vormend zal maken voor de toekomstige priesters.
De nu sterk gevoelde eis van de evangelisatie van de cultuur en van de inculturatie van de boodschap van het geloof levert nog een ander probleem op. Het is een bij uitstek pastoraal probleem, dat meer ruimte en gevoeligheid moet vinden in de vorming van de kandidaten voor het priesterschap. "In de huidige omstandigheden waarin de christelijke godsdienst in verschillende streken van de wereld beschouwd wordt als iets dat vreemd is aan de cultuur, zowel aan de antieke als aan de moderne, is het van groot belang dat het aspect van de inculturatie voor noodzakelijk en wezenlijk gehouden wordt in heel de intellectuele en menselijke vorming". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 32 Maar dat vereist een authentieke theologie die bezield wordt door de katholieke beginselen omtrent de inculturatie. Deze beginselen houden verband met het mysterie van de menswording van het Woord van God en met de christelijke antropologie en werpen licht op de authentieke zin van de inculturatie die tegenover de meest verscheidene en soms tegengestelde culturen in de diverse delen van de wereld gehoorzaam wil zijn aan het gebed van Christus om het Evangelie aan alle volkeren te prediken tot aan het uiteinde der aarde. Die gehoorzaamheid betekent noch syncretisme noch een eenvoudige aanpassing van de evangelische boodschap. Zij betekent dat het Evangelie op vitale wijze in de culturen doordringt, zich daarin belichaamt en daarbij de elementen ervan welke onverenigbaar zijn met het geloof en met het christelijke leven overwint en de waarden ervan opheft tot het mysterie van het heil dat van Christus komt. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 67 Het probleem van de inculturatie kan van specifiek belang zijn wanneer de kandidaten voor het priesterschap zelf uit autochtone culturen komen. Dan zullen zij geschikte wegen van vorming nodig hebben, hetzij om het gevaar te overwinnen dat zij minder eisen stellen en een opvoeding ontvangen die zwakker staat tegenover de menselijke, christelijke en priesterlijke waarden, hetzij om de goede authentieke elementen van hun culturen en tradities naar waarde te schatten. Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 32
Het is noodzakelijk zich vastberaden te verzetten tegen de tendens welke in bepaalde kerkelijke kringen aan de dag treedt om de ernst en de verplichting van de studies te verminderen, mede als gevolg van een onvoldoende en gebrekkige basisopleiding van de leerlingen die aan de filosofische en theologische cyclus beginnen. De hedendaagse situatie zelf vraagt steeds meer om leraren die werkelijk opgewassen zijn tegen de ingewikkeldheid van deze tijd en in staat zijn met kennis van zaken, duidelijkheid en grondige argumenten te antwoorden op de vragen naar zin van de mensen van nu, waarop alleen het Evangelie van Jezus Christus het volledige en definitieve antwoord geeft.