H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Dank zij het kostbare onderricht van het Tweede Vaticaans Concilie, Vgl. Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 4-6.13 kunnen wij de voorwaarden en eisen, de wijzen en vruchten begrijpen van de innige band tussen het geestelijk leven van de priester en de uitoefening van zijn drievoudig dienstwerk: van het woord, van de sacramenten en van de dienst van de liefde.
De priester is vooral bedienaar van het woord Gods. Hij is gewijd en gezonden om aan allen het Evangelie van het Rijk te verkondigen, iedere mens tot de gehoorzaamheid van het geloof op te roepen en de gelovigen te brengen tot een steeds diepere kennis van en gemeenschap met het mysterie van God, dat aan ons geopenbaard en meegedeeld is in Christus. Hiervoor moet de priester zelf als eerste een grote persoonlijke vertrouwdheid met het woord van God ontwikkelen. Het is voor hem niet voldoende het taalkundige of exegetische aspect daarvan te kennen, wat ook noodzakelijk is. Het is voor hem nodig met een volgzaam en biddend hart tot het woord te naderen, opdat dit tot in de grond van zijn gedachten en gevoelens doordringt en in hem een nieuwe mentaliteit verwekt -"de gedachte van Christus" (1 Kor. 2, 16) - zodat zijn woorden, zijn keuzen en zijn gedragingen steeds meer het Evangelie laten doorschijnen, verkondigen en tonen. Alleen als de priester in het woord "blijft", zal hij een volmaakte leerling van de Heer worden, de waarheid kennen, werkelijk vrij zijn en iedere beïnvloeding die in strijd is met het Evangelie of daaraan vreemd is, overwinnen Vgl. Joh. 8, 31-32 . De priester moet de eerste zijn om in het woord te geloven, in het volle besef dat de woorden van zijn dienstwerk niet de "zijne" zijn, maar de woorden van Degene die hem gezonden heeft. Hij is niet de meester van deze woorden, maar dienaar. Hij is niet de enige bezitter van het woord dat hij verschuldigd is aan het volk van God. Juist omdat de priester evangeliseert en opdat hij kan evangeliseren, moet hij, zoals de Kerk, groeien in het besef dat hij zelf voortdurend geëvangeliseerd moet worden. Vgl. H. Paus Paulus VI, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de Evangelisatie in de Moderne Wereld, Evangelii Nuntiandi (8 dec 1975), 15 Hij verkondigt het woord in zijn hoedanigheid van "bedienaar", die deelt in het profetische gezag van Christus en van de Kerk. Hiervoor, om in zichzelf de garantie te hebben dat hij het Evangelie in zijn geheel overlevert en om dit aan de gelovigen te waarborgen, is de priester geroepen om een bijzondere gevoeligheid, liefde en bereidwilligheid te cultiveren ten opzichte van de levende traditie van de Kerk en van haar leergezag. Deze staan niet buiten het woord, maar dienen er de juiste interpretatie van en bewaren er de authentieke zin van. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8.10
De priester is geroepen om vooral in de viering van de Sacramenten en van de liturgie der getijden de diepe eenheid tussen de uitoefening van zijn ambt en zijn geestelijk leven te beleven en te tonen. De gave van de genade die aan de Kerk wordt gegeven, wordt beginsel van heiligheid en oproep tot heiligheid ook voor de priester. De werkelijk centrale plaats in het dienstwerk zowel als in het geestelijk leven van de priester komt de Eucharistie toe, want daarin "ligt heel het geestelijk goed van de Kerk vervat, namelijk Christus zelf, ons paaslam en het levend brood dat het door zijn Vlees in de heilige Geest tot leven gebrachte en tot leven wekkende leven schenkt aan de mensen. Dezen worden aldus uitgenodigd en ertoe gebracht om zichzelf, hun arbeid en al het geschapene samen met Hem op te dragen". 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5
Het geestelijk leven van de priester krijgt door de verschillende Sacramenten en speciaal door de specifieke genade die ieder sacrament eigen is, bijzondere kenmerken. Het wordt gestructureerd en gevormd door de veelvuldige kenmerken en eisen van de diverse Sacramenten die hij viert en waaruit hij leeft.
Ik wil een speciaal woord wijden aan het Sacrament van de Boete, waarvan de priesters de bedienaren zijn, maar waarvan zij ook begunstigden moeten zijn, getuigend worden van het medelijden van God voor de zondaars. Ik herhaal wat ik geschreven heb in de exhortatie H. Paus Johannes Paulus II - Postsynodale Apostolische Exhortatie
Reconciliatio et paenitentia
Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd
(2 december 1984) "Het geestelijke en pastorale leven van de priester, maar ook dat van de leken en religieuzen die zijn broeders zijn, is afhankelijk van zijn persoonlijk, regelmatig en zorgvuldig gebruik van het Sacrament van de Boete. Zijn viering van de Eucharistie en van de andere Sacramenten, zijn pastorale ijver, zijn omgang met de gelovigen, zijn gemeenschapsband met de medebroeders, zijn samenwerking met de bisschop, zijn gebedsleven, kortom heel zijn priesterlijk leven lijdt onvermijdelijk schade, als hij uit nalatigheid of om een andere reden niet regelmatig, in een oprecht geloof en met godsvrucht het Sacrament van de Boete ontvangt. In de priester die zijn zonden niet meer of slecht belijdt, raken het priester-zijn en het priesterlijk handelen zelf aangetast, en ook de gemeenschap waarover hij herder is zal dat bemerken". H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 31
Tenslotte is de priester geroepen om het gezag en de dienst van Jezus Christus, Hoofd en Herder van de Kerk, te belichamen en de kerkgemeenschap te bezielen en te leiden ofwel "het gezin van God als een tot eenheid bezielde broederschap" bijeen te brengen en "door Christus in de Geest naar God de Vader" te voeren. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 6 Dit "munus regendi" is een zeer delicate en ingewikkelde taak, die naast de aandacht voor de afzonderlijke personen en de verschillende roepingen de bekwaamheid insluit om alle gaven en charisma's die de Geest in de gemeenschap opwekt, te coördineren, te verifiëren en te benutten voor de opbouw van de Kerk, steeds in vereniging met de bisschoppen. Het gaat om een taak die van de priester een intens geestelijk leven vraagt, dat rijk is aan de hoedanigheden en deugden welke typisch zijn voor de persoon die een gemeenschap "voorgaat" en "leidt", voor de "oudste" in de meest edele en rijke zin van het woord, te weten trouw, standvastigheid, wijsheid, hartelijkheid voor allen, minzame goedheid, gezagvolle onwankelbaarheid in wezenlijke zaken, vrij-zijn van te subjectieve gezichtspunten, persoonlijke belangeloosheid, geduld, smaak voor de dagelijkse taak, vertrouwen op het verborgen werk van de genade die zich openbaart in de eenvoudigen en in de armen Vgl. Tit. 1, 6-8 .