H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1992
Wat het beeld van Jezus Christus als Hoofd en dienaar inhoudt, wordt door het beeld van Jezus Christus als Herder van de Kerk met nieuwe en meer suggestieve nuances hernomen en opnieuw voorgesteld. Jezus, die de profetische aankondiging vervult van de Messias-Redder, die de psalmist en de profeet Ezechiël Vgl. Ps. 22, 23 Vgl. Ez. 34, 11 vol vreugde bezorgen hebben, zegt van zichzelf dat Hij "de goede Herder" is Vgl. Joh. 10, 11.14 , niet alleen van Israël maar van alle mensen Vgl. Joh. 10, 16 . Zijn leven is een ononderbroken uitdrukking, zelfs een dagelijkse verwerkelijking, van zijn "herderlijke liefde". Hij voelt medelijden met de menigten, omdat zij moe en uitgeput zijn, als schapen zonder herder Vgl. Mt. 9, 35-36 . Hij zoekt de verdwaalde en verstrooide schapen Vgl. Mt. 18, 12-14 en viert feest als Hij ze teruggevonden heeft. Hij leidt ze naar grazige weiden en wateren der rust Vgl. Ps. 22-23 . Hij richt voor hen een maaltijd aan en voedt ze met zijn eigen leven. De goede Herder biedt dit leven aan door zijn dood en verrijzenis, zoals de Romeinse liturgie van de Kerk zingt: "De goede Herder, die zijn leven gegeven heeft voor zijn schapen, is verrezen; Hij heeft zich aan de dood overgeleverd uit liefde voor de zijnen: Alleluia". H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Vierde zondag van Pasen, Communio van de Mis
Petrus noemt Jezus de "opperherder" Vgl. 1 Pt. 5, 4 , omdat zijn werk en zending in de Kerk voortgezet worden door de apostelen Vgl. Joh. 21, 15-17 en hun opvolgers Vgl. 1 Pt. 5, 1. vv. en door de priesters. Krachtens hun wijding zijn de priesters gelijkvormig gemaakt aan Jezus, de goede Herder, en zijn zij geroepen om zijn herderlijke liefde na te volgen en te doen herleven.
De zelfgave van Christus aan zijn Kerk, vrucht van zijn liefde, wordt gekenmerkt door de oorspronkelijke toewijding welke eigen is aan de bruidegom ten opzichte van de bruid, zoals de gewijde teksten meermalen suggereren. Jezus is de ware Bruidegom, die de wijn van het heil aan de Kerk schenkt Vgl. Joh. 2, 11 . Hij die "het hoofd van de kerk (...), de verlosser van zijn lichaam" is (Ef. 5, 23), "heeft de Kerk liefgehad: Hij heeft zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend door het waterbad met het woord. Hij heeft de Kerk tot zich gevoerd als een heerlijke bruid, zonder vlek of rimpel of fout, heilig en onbesmet" (Ef. 5, 25-27). De Kerk is het lichaam waarin Christus als Hoofd tegenwoordig en werkzaam is, maar zij is ook de Bruid die als nieuwe Eva voortkomt uit de geopende zijde van de Verlosser aan het kruis. Daarom staat Christus "voor" de Kerk, "voedt en koestert" Hij haar (Ef. 5, 29) door het geven zijn leven voor haar. De priester is geroepen om een levend beeld te zijn van Jezus Christus, de Bruidegom van de Kerk. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 26 Hij staat zeker altijd in de gemeenschap waarvan hij als gelovige deel uitmaakt samen met alle andere broeders en zusters die door de Geest bijeengeroepen zijn, maar krachtens zijn gelijkvormigheid aan Christus, Hoofd en Herder, staat hij in die positie van bruidegom tegenover de gemeenschap. "In zoverre hij Christus, Hoofd, Herder en Bruidegom van de Kerk vertegenwoordigt, staat de priester niet alleen in de Kerk maar ook tegenover de Kerk". Bisschoppensynodes, Propositiones t.b.v. de 8e Bisschoppensynode over de vorming van priesters, 7 Hij is derhalve geroepen om in zijn geestelijk leven de liefde van Christus, die bruidegom is ten opzichte van de Kerk, de Bruid is, te doen herleven. Zijn leven moet ook verlicht en gericht worden door dit karakter van bruidegom, dat van hem vraagt dat hij getuige is van de liefde van Christus als Bruidegom, dat hij dus in staat is de mensen met een nieuw, groot en zuiver hart lief te hebben, met waarachtige zelfonthechting, met volle, voortdurende en trouwe toewijding en teven smet een soort goddelijke "naijver" Vgl. 2 Kor. 11, 2 , met een tederheid die zelfs de nuances van de moederlijke liefde aanneemt, in staat "weeën" te doorstaan, totdat de gelovigen "de gestalte van Christus aangenomen" hebben. Vgl. Gal. 4, 19