H. Paus Johannes Paulus II - 14 juni 1984
Zeer geachte heer voorzitter, dierbare excellentie, broeders en zusters in Christus,
'Toen de dag van Pinksteren aanbrak, waren allen bijeen op dezelfde plaats' (Hand. 2, 1). Dit beeld staat me voor ogen op dit morgenuur, dat ik onder u mag zijn om uw zorgen en verwachtingen te delen en me met u in de kracht van de Geest van Pinksteren te verenigen in gemeenschappelijk gebed. Ik dank u, als vertegenwoordigers van de christelijke kerken en gemeenschappen in dit land, voor het geschenk van deze ontmoeting; in het bijzonder dank ik de leden van deze gemeenschap, die mondeling of schriftelijk hebben bijgedragen aan de vruchtbare uitwisseling van overtuigingen en verlangens.
'Gezegend is God de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen' (Ef. 1, 3), zo leidt de schrijver van de brief aan de Efeziërs zijn loflied in op het heilsplan van God. Aan deze drie-ene God 'zij de heerlijkheid in de kerk en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid' (Ef. 3, 21).
Terecht hebt u, meneer de voorzitter, in overeenstemming met alle hier aanwezigen het belang van onze dialoog over het wezen en de zending van de kerk benadrukt. Wij allen overdenken steeds opnieuw het diepe mysterie van de kerk en bidden zonder ophouden dat de Heer ons in de zichtbare gestalte van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk wil samenbrengen. U hebt, geachte heer pastor Kuster, met uw woord krachtig op de toenemende uitdaging van alle christenen gewezen, welke daarin bestaat, dat grote delen van onze samenleving door het verlies van hun geloof en van de ethische waarden ten onder dreigen te gaan in louter aards-gezindheid en stuurloosheid. Hier ligt in feite voor ons een grote historische verantwoordelijkheid, waarbij geen christelijke gemeenschap op zichzelf afgezonderd mag blijven, maar tot de hoogst mogelijke mate van gemeenschappelijk getuigenis van het Evangelie op alle levensterreinen is geroepen. Als leerlingen van de ene Heer Jezus Christus zijn wij verplicht op grond van de heilige Schrift en de eerste geloofsbelijdenissen, ons gemeenschappelijk erfgoed, deze roeping naar eerlijk geweten te beantwoorden wanneer wij niet nog grotere schuld op ons willen laden.
Zeer geëerde mevrouw Stucky-Schaller, ook het verzoek, dat door u ter sprake is gebracht, verbindt ons. Het volstaat een blik op de heilige Schrift te werpen om te erkennen welke belangrijke zending aan de vrouw toekomt in het heilsgebeuren van God. God heeft zowel in het oude als nieuwe verbond steeds weer vrouwen tot werktuig van zijn heilsplan geroepen. Hij had ze nodig en heeft ze vandaag en morgen nodig. Daarom hebben wij ons ernstig af te vragen of de vrouw vandaag in kerk en samenleving reeds de plaats inneemt, welke haar door de Schepper en Verlosser is toegedacht, en of haar waardigheid en rechten op passende wijze worden erkend. Deze vragen staan, zoals bekend, reeds op de agenda van de gesprekken tussen onze kerken; en wij mogen hopen dat ze tot een gemeenschappelijke oplossing en meningsvorming leiden.
Ik zou bij deze ontmoeting graag nog vele andere gedachten, antwoorden en vragen ter sprake brengen. Ik denk aan de gemeenschappelijke verklaring van de christelijk-Katholieke Kerk en de Bond van baptistengemeenten en ik heb ook het 'Statement' en de vragen van het Leger des Heils voor ogen. Ik vertrouw dat het wezen en de wens van onze ontmoeting op een andere manier en op niet minder veelbelovende wegen voortgang vinden. Niet op de laatste plaats staan daartoe ook mijn medewerkers in Rome ter beschikking.
De oecumenische gemeenschap welke zich in Zwitserland in de loop van de jaren heeft ontwikkeld, is vruchten gaan dragen. God heeft uw werkgemeenschap de genade geschonken reeds sinds 1971 in een voorbeeldige geest van broederlijkheid en verzoeningsgezindheid de problemen en vragen te behandelen, welke de christenen in dit land raken. U worstelt openlijk om de volle waarheid te kennen in nederig luisteren naar het woord van God, in trouw aan de apostolische overlevering en in echte solidariteit.
Dankbaar stellen wij vast dat de goddelijke voorzienigheid onze gescheiden gemeenschappen tegelijk in staat heeft gesteld en bereid heeft gemaakt de eeuwenoude vooroordelen tegenover elkaar te ontkrachten en zich uit de vooringenomenheid met vele onbillijke of zelfs polemische voorstellingen over de andere belijdenissen te bevrijden. De goddelijke Geest drijft ons daarover heen om elkaar opnieuw terug te vinden in een volledige gemeenschap van getuigenis in waarheid en liefde.
Is het niet de Heilige Geest die de verscheidenheid van gaven en diensten bewerkt en de gelovigen toch in Christus verbindt, dat Hij het levens- en eenheidsbeginsel van de kerk is? Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 22 Bij al onze inspanningen om elkaar wederzijds beter te begrijpen in de waarheid, zien wij ons verwezen naar het mysterie van de Heilige Geest. Volgens de Schrift is Hij niet alleen als de steeds nieuwe en actuele 'dynamis van God' werkzaam, maar roept in de geschiedenis ook de mensgeworden en verheerlijkte Heer Jezus Christus voor de geest in de gestalte als dienaar van zijn kerk. Dit geloofsmysterie moet steeds in nederigheid worden overwogen en biddend vereerd.
Tenslotte moet eraan toegevoegd worden: Niemand kan oprecht liefhebben, wanneer hem door God niet de Geest van kracht en liefde wordt gegeven. Alleen de kracht van de goddelijke liefde kan scheidsmuren die gedurende eeuwen binnen de christenheid zijn ontstaan en voor een deel nog bestaan, neerhalen; kan de twist om de voorrang onder de leerlingen van Christus veranderen in een edele geestelijke wedijver en ons samen tot boodschappers van zijn liefde maken, 'opdat de wereld gelove' (Joh. 17, 21).
Ik zou u willen aanmoedigen uw theologische dialoog in waarheid en liefde voort te zetten en zelfs op te voeren. Ik zou u willen aanmoedigen uw inspanningen voor een gemeenschappelijke pastoraal te verhogen overal waar dat verantwoord is, vooral met het oog op de gemengde huwelijken en de buitenlanders in dit land. Ik zou u tot nauwe samenwerking willen uitnodigen bij de sociaal-politieke vraagstukken en bij de grote wereldomspannende zaak van de verwezenlijking van de rechten van de mens en de inzet voor de vrede. De Geest van God heeft ons in staat gesteld een zeer ruim net van christelijke liefdadigheid te spannen en daarin de wet te vervullen. Vgl. Rom. 13, 10 'De broederlijke liefde hoort bij de dingen die altijd moeten blijven' (Hebr. 13, 1).
Laten wij ons niet de moed ontnemen, wanneer wij blootgesteld blijven aan de spanning tussen hetgeen reeds bereikt is en hetgeen waarnaar van alle kanten wordt gestreefd, tussen het vurig verlangen en het geduld, de spanning welke dikwijls uit het doen van 'waarheid in liefde' (Ef. 4, 15) voortkomt.
Laten wij op de eerste plaats het belangrijkste doen: Bidden wij zonder ophouden. Vgl. Lc. 18, 1 Ik zou u dus nu willen uitnodigen tot een gemeenschappelijk gebed, waarmee alles moet beginnen en waarop alles moet uitkomen tot groter eer van God en het heil van de wereld.