Paus Leo X - 9 november 1518
Dat de Romeinse bisschop, de opvolger van de sleuteldrager Petrus en de plaatsvervanger van Jezus Christus op aarde, door de volmacht van de sleutels, die ertoe dienen het koninkrijk van de hemelen te openen door zijn hindernissen weg te nemen onder de Christengelovigen (namelijk de schuld, en de straf die voor de daadwerkelijke zonden is verschuldigd, en de schuld weliswaar door middel van het sacrament van de biecht, maar de tijdelijke straf die voor de daadwerkelijke zonden volgens de goddelijke gerechtigheid verschuldigd is middels de kerkelijke aflaat), op weloverwogen gronden aan deze zelfde Christengelovigen, die Christen zijn door de band van de liefde, of ze nu in dit leven zijn of in het vagevuur, uit de overvloed van de verdiensten van Christus en de heiligen, aflaten kan toekennen; en door zowel voor levenden als voor gestorvenen een aflaat met apostolisch gezag te verlenen, pleegt hij de schat van de verdiensten van Jezus Christus en van de heiligen uit te delen, op de wijze van de absolutie de aflaat zelf te verlenen of op de wijze van de voorspraak die over te dragen.
En vervolgens worden allen, zowel de levenden als de doden, die waarlijk al dergelijke aflaten hebben verkregen, van een zo grote tijdelijke straf, die overeenkomt met de verleende en verworven aflaat, bevrijd, {een straf} die volgens de goddelijke gerechtigheid voor de eigen daadwerkelijke zonden verschuldigd is.