Paus Benedictus XVI - 25 december 2005
DEUS CARITAS EST God is Liefde |
|||
► | CARITAS - DE LIEFDADIGHEID VAN DE LIEFDE IN DE KERK, ALS "GEMEENSCHAP VAN LIEFDE" | ||
► | De liefdadigheid als opdracht van de Kerk |
De naastenliefde, verankerd in de liefde tot God , is allereerst een opdracht aan iedere individuele gelovige, maar ze is eveneens een opdracht aan heel de kerkelijke gemeenschap, en dit op al haar niveaus: van de plaatselijke gemeenschap via de particuliere Kerk tot aan de universele Kerk in haar geheel. Ook de Kerk als gemeenschap moet de liefde beoefenen. Dat is de reden waarom de liefde de organisatie nodig heeft als voorwaarde voor een geordend gemeenschappelijke dienen. Het bewustzijn van deze opdracht was van meet af aan constitutief voor de Kerk: “Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk; ze waren gewoon hun bezittingen en goederen te verkopen en die onder allen te verdelen naar ieders behoefte” (Hand. 2, 44-45). Lucas vertelt ons dit in samenhang met zoiets als een definitie van de Kerk. Tot de essentiële elementen daarvan rekent hij het vasthouden aan “de leer van de apostelen”, en aan “het gemeenschappelijk leven” (koinonia), aan “het breken van het brood” en aan “het gebed” Vgl. Hand. 2, 42 . Het hier eerst niet verder omschreven element van “het gemeenschappelijk leven” (koinonia) wordt dan in de zojuist aangehaalde verzen geconcretiseerd: hun gemeenschappelijk leven bestaat juist daarin dat de gelovigen alles gemeenschappelijk hebben en dat er onder hen geen onderscheid meer is tussen arm en rijk Vgl. Hand. 4, 32-37 . Deze radicale vorm van gemeenschap van goederen liet zich toen de Kerk groter werd weliswaar niet handhaven, maar de kern waar het om ging bleef bestaan: binnen de geloofsgemeenschap mag er niet zo’n armoede zijn dat iemand verstoken blijft van de goederen die hij voor een menswaardig leven nodig heeft.
In de loop der tijd en met de toenemende uitbreiding van de Kerk kwam haar liefdedienstwerk, de caritas, vast te liggen als een voor de Kerk wezenlijke sector, samen met het beheer van de Sacramenten en de verkondiging van het Woord: liefde beoefenen jegens de weduwen en wezen, de gevangenen, de zieken en de noodlijdenden van welke aard ook, hoort net zo tot haar wezen als de dienst van de Sacramenten en de verkondiging van het Evangelie. De Kerk kan het liefdedienstwerk net zo weinig laten uitvallen als Sacrament en Woord. Enkele voorbeelden mogen volstaan om dit aan te tonen. De martelaar Justinus († na 220) verhaalt, hoe de zorg van de christenen voor de noodlijdenden van alle soort de verwondering van de heidenen wekt vgl. Tertullianus, Apologeticum 39, 7: PL 1, 468 . En als Ignatius van Antiochië (<span lang="NL" style="FONT-SIZE: 11pt; FONT-FAMILY: " times="" new="" roman";="" mso-fareast-font-family:="" "times="" mso-ansi-language:="" nl;="" mso-fareast-language:="" mso-bidi-language:="" ar-sa"="">† rond 117) van de kerk van Rome zegt dat zij “voorzit in de liefde” vgl. H. Ignatius van Antiochië, Ep. ad Rom., Inscr.: PG 5, 801, dan mag men met zekerheid aannemen dat hij met deze omschrijving op de een of andere manier ook de concrete beoefening van de liefde bedoelde.
Op dit punt gekomen, willen we twee belangrijke inzichten uit onze overwegingen vasthouden: