Hoe moeten we ons deze weg omhoog en deze zuivering in de praktijk voorstellen? Hoe moet liefde worden geleefd, wil haar menselijke en goddelijke belofte in vervulling gaan? Een eerste belangrijke aanwijzing kunnen we in het
Hooglied vinden, een van de boeken van het Oude Testament dat bij de mystieken welbekend is. Volgens de tegenwoordig heersende opvatting zijn de gedichten, waaruit dit boek bestaat, oorspronkelijk liefdesliederen, concreet wellicht bedoeld voor een Israëlitisch bruiloftsfeest, waar ze de huwelijksliefde moesten verheerlijken. Daarbij is het heel leerzaam, dat in de opbouw van het boek twee verschillende woorden voor “liefde” staan. Om te beginnen is daar het woord “
dodim” - een meervoud, dat de nog onzekere, onbepaald zoekende liefde betekent. Dit woord wordt vervolgens door “
ahaba” afgelost, dat in de Griekse vertaling van het Oude Testament vertaald is met het soortgelijk klinkende woord
agapè, en dat - zoals wij gezien hebben - tot het eigenlijke karakteristieke woord geworden is voor het bijbelse begrip van liefde. In tegenstelling tot de nog zoekende en onbepaalde liefde, is daarin de liefdeservaring uitgedrukt die nu werkelijk ontdekking van de ander is en zo de egoïstische trek overwint die daarvoor nog duidelijk overheerste. Liefde wordt nu zorg om de ander en voor de ander. Zij wil niet langer zichzelf - het wegzinken in de dronkenschap van het geluk -, zij wil het goede voor de geliefde: zij wordt een afzien van, zij wordt tot het offer bereid, ja zij wil dat.
Het hoort tot de opgaande beweging van de liefde en tot haar innerlijke zuivering, dat de liefde nu het definitieve wil - en wel in dubbele zin: in de zin van de exclusiviteit - “alleen deze ene mens” - en in de zin van “voor altijd”. Zij omvat heel het bestaan in al zijn dimensies, ook in die van de tijd. Dat kan ook niet anders, omdat haar belofte gericht is op het definitieve: liefde beoogt eeuwigheid. Ja, liefde is “extase”, maar extase niet in de zin van het roesachtige ogenblik, maar extase als een aanhoudend wegtrekken uit het in zichzelf opgesloten ik naar de vrijgave van het ik, naar de overgave, en juist zo naar het vinden van zichzelf, ja, naar het vinden van God: “Wie zijn leven tracht te redden, zal het verliezen, en wie het verliest zal het behouden” (Lc. 17, 33), zegt Jezus - een woord dat in meerdere varianten bij Hem in de Evangelies terugkeert Vgl. Mt. 16, 25
Vgl. Mc. 8, 35
Vgl. Lc. 9, 24
Vgl. Joh. 12, 25
. Jezus beschrijft daarmee zijn eigen weg, die door het kruis naar de verrijzenis leidt - de weg van de graankorrel die in de aarde valt en sterft en zo rijke vrucht voortbrengt; maar Hij beschrijft daarin ook het wezen van de liefde en van het menselijk bestaan zelf, vanuit de kern van zijn offer en van zijn liefde die daarin tot voltooiing komt.